
Afb. 9. ‘Whoy, thar be a coo-coonut’, aldus de arbeider die het eeste
fragment van de schedel vond. De gevonden schedel (afgietsel).
dikte van het been; tweemaal zo dik als bij de huidige
mens. Een ander opvallend feit was de onderkaak. Er was
een duidelijke overeenkomst met de onderkaak van een
jonge chimpansee, op de kiezen na. De twee kiezen die
nog in de kaak zaten leken in niets op die van mensapen,
maar wel op die zoals soms gezien was bij ‘low types of
men’. De Piltdown-resten waren ouder dan die van de
Neandertalers, volgens Woodward. Hij ging er ook van uit
dat de huidige mens zijn wortels weleens kon hebben bij
mensen zoals vertegenwoordigd door de Piltdown-sche-
del. Hij was er ook van overtuigd dat het om een nog niet
eerder gevonden soort ging en stelde daarom de volgende
naam voor: Eoanthropus dawsoni, de Dageraad-mens
van Dawson.
De reconstructie van Woodward had een vrij kleine
schedel, met een schedelinhoud van nog geen 1100 cc en
een menselijke onderkaak.
Arthur Keith wees op bepaalde facetten van de reconstructie.
Het kingedeelte en de vorm van de voortanden
waren te chimpanseeachtig en het belangrijkste van de
onderkaak ontbrak, de hoektand. Deze zou een oplossing
kunnen geven. Als de ontbrekende hoektand klein bleek te
zijn, was een menselijke kaak de juiste reconstructie. Bij
een grotere hoektand was een chimpanseekaak de juiste
en zou Keith gelijk hebben.
De tegenstand die de vondst ondervond
Na de bekendmaking bezochten diverse antropologen en
andere gei'nteresseerden de groeve. Onder hen waren
Arthur Keith, Davidson Black, die in de jaren twintig naar
China zou gaan en daar de Peking-mens ontdekte, en
Arthur Conan Doyle, de geestelijke vader van Sherlock
Holmes.
De meningen waren verdeeld. De voorstanders waren
alien overtuigd van het belang van de vondst en dat de
schedel ouder was dan de Neandertalers. Of het om een
Pleistocene of Pliocene mens ging, was iets anders. Dit
kwam door de verschillende meningen over de duur van
het Pleistoceen. In 1912 waren er drie mogelijkheden:
150.000 jaar volgens sommigen, 1.500.000 jaar (wat
dicht bij de werkelijkheid ligt) en 500.000 jaar volgens de
meesten.
Onder de tegenstanders waren mensen als Marcelin
Boule, Gerrit Miller en Ales Hrdlicka. Boule en andere
tegenstanders werden voorstanders toen Smith Woodward
in februari 1917 bekendmaakte dat Dawson twee
jaar eerder een tweede Piltdown-schedel had opgegraven.
De schedel en tanden kwamen overeen met de eerste,
maar er werd geen onderkaak gevonden. Dawson was
in 1916 overleden. Waarom had Woodward zolang gewacht
met het bekendmaken? Van de tweede schedel is
later niets meer gehoord.
In augustus 1913 werd er een congres gehouden waar
Keith pleitte voor een reconstructie met een grotere
schedel en een aapachtige onderkaak en dus een grote
hoektand. De maand daarop toont Woodward het
antwoord dat hij nodig had: een kleine hoektand! Hij
schrijft: ‘Fortunately, Mr. Dawson has continued his
digging at Piltdown during the past summer and on 30
August Father Teilhard, who was working with him,
picked up the canine tooth.’
Grafton Elliot Smith was het niet eens met de reconstructie
van Keith, nadat hij de origínele schedeldelen had
gezien. De hersenen waren misschien primitief geweest,
maar met sterk moderne kenmerken.
De discussie ging door. Arthur Keith was zeer bedreven in
het samenstellen van een schedel aan de hand van losse
stukken. In 1914 gaf Keith een demonstratie van zijn
kunnen. Een schedel werd zorgvuldig stukgemaakt en
Keith zette de schedel bijna perfect in elkaar.
Volgens de tegenstanders ging het deze keer niet om een
ziekelijk wezen of een overblijfsel van een Russische
inval3, maar om twee verschillende dieren. Dr. David
Waterston vond de onderkaak te veel op die van een
chimpansee lijken. Gerrit Miller (conservator van het
National Museum of Natural History, New York) dacht
er ook zo over en stuurde een chimpanseekaak ter
vergelijking. Professor Ales Hrdlicka was ook van mening
dat onderkaak en schedel niet bij elkaar hoorden. Hrdlicka
I S I I S B i S P s - , ■ -
Afb. 10. Het gevonden fragment van de (orang-oetan) onderkaak en
een reconstructie (afgietsels).
IfStliBliÄ
Afb. 11. Bewerkte vuurstenen werktuigen die de Dageraadmens ge-
bruikt zou hebben (afgietsels).
had in Amerika al eens nare ervaringen opgedaan met
schedels die niet zo oud bleken te zijn als werd
beweerd.
De ontmaskering
Gedurende tientallen jaren probeerden talloze antropologen
toestemming te krijgen de fossielen te mögen
onderzoeken. Uiteindelijk werd het toegestaan aan J. S.
Weiner, K. P. Oakley en W. E. LeGros Clark. In 1953
kwamen ze met een voor veel mensen onthullende en
onthutsende mededeling: schedel en onderkaak hoorden
niet bij elkaar; de fauna die in dezelfde groeve was
opgegraven, hoorde daar niet thuis.
Oakley ging door met het onderzoeken van de fossielen.
Met behulp van diverse dateringsmethoden kon hij de
ouderdom van de verschillende fossielen geven. Zo
gebruikte hij bij voorbeeld de fluormethode. Als fossielen
in de grond liggen nemen ze fluor op. Het fluorgehalte is
afhankelijk van de plaats waar ze liggen en de tijd dat ze er
liggen. Fossielen die uit dezelfde laag komen en daar even
lang hebben gelegen, bevatten dezelfde hoeveelheid fluor.
Het fluorgehalte van de Piltdown-schedel, onderkaak en
fossiele zoogdieren is verschillend. Ze horen dus niet bij
elkaar.
De Fransman Carnot heeft de fluormethode ontdekt. Al in
1896 heeft J. van Bemmelen onderzoek gedaan naar het
fluorgehalte van fossiele beenderen uit Java.
Oakley leverde het bewijs dat de Piltdown-schedel niet zo
oud was als men dacht. De schedel was niet ouder dan
ongeveer 600jaar. De onderkaak, die uiteindelijk van een
orang oetan bleek te zijn, was ongeveer 500 jaar.
De mogelijke dader
Wie had de wetenschap veertig jaar lang om de tuin
geleid? De verdenking viel meteen op Dawson, aangezien
hij de vinder was en de vondst bij wijze van spreken in zijn
achtertuin was gedaan. Het is echter niet waarschijnlijk
dat hij de dader is geweest. Niemand twijfelt eraan dat hij
er de kennis niet voor had, misschien wel de instelling.
Sommige van zijn archeologische vondsten waren verval-
singen geweest en ook zijn History o f Hastings had hij
geplagieerd van een manuscript van William Herbert, uit
de negentiende eeuw.
Dawson kan echter hulp hebben gehad. Hij kende
professor W. Sollas en de laatste kon waarschijnlijk op
een vrij eenvoudige manier aan schedel en onderkaak
komen en ze aan Dawson geven. Sollas had iets dergelijks
al eerder gedaan. Een op een bot gegraveerd paardehoofd
werd door Smith Woodward beschreven. Hoewel Sollas
wist dat twee schooljongens deze gravering hadden
gemaakt, waarschuwde hij Smith Woodward niet. Wel
maakte hij het een tiental jaren later bekend in een
boek.
Smith Woodward is ook een mogelijke kandidaat.
R. Millar acht het overigens zo goed als uitgesloten dat hij
er de hand in heeft gehad. Volgens hem was Smith
Woodward geen anatoom en te serieus met zijn werk
bezig. Bovendien is hij bijna de rest van zijn leven verder
gegaan met zoeken in de groeve.
Een andere mogelijke vervalser was pater Teilhard de
Chardin. Hij had de ontbrekende hoektand gevonden.
Bovendien had hij een bewerkt dijbeen van een olifant
gevonden, dat eigenlijk afkomstig was uit Tunesie.
Voordat Chardin in Engeland arriveerde - in 1909, een
jaar na de eerste vondst-was hij in Tunesie geweest.
Zowel Oakley als LeGros Clark meenden dat Chardin het
niet heeft gedaan. Hij had niet de nodige anatomische
kennis en hij was er gewoon de man niet voor. Toen hij het
nieuws van de vervalsing hoorde, was hij behoorlijk
overstuur.
Grafton Elliot Smith had wel de nodige kennis en
misschien ook een motief. Hij was anatoom en een expert
wat betreft pre-historische schedels. Hij was afwisselend
in Engeland en Egypte in die tijd. Hij moet ook geweten
hebben dat Smith Woodward bezig was de schedeldelen
in elkaar te passen. Waarom heeft hij niet geholpen?
Misschien wilde hij conservator worden in het British
Museum en hoopte hij dat Smith Woodward zichzelf
onmogelijk zou maken. Elliot Smith had ook een migratie-
theorie bedacht. Hij argumenteerde dat als nieuwe
cultuurgolven zieh ergens vanuit het Midden-Oosten
verspreidden, ze de oude culturen voor zieh uit dreven.
Wanneer er een voldoende primitieve mens zou worden
gevonden in Engeland, zou dit zijn theorie aannemelijker
maken. Millar draagt in zijn boek nog meer bewijzen aan
tegen Elliot Smith.
Dr. John Hathaway Winslow beschuldigde in 1983 Sir
Arthur Conan Doyle ervan de vervalsing te hebben
gemaakt. Hij had het niet erg op de moderne wetenschap.
Conan Doyle woonde niet ver van Piltdown, was
amateur-geoloog en had medicijnen gestudeerd.
In 1985 kwam de Ierse literatuurhistoricus Peter Costello
met een nieuwe kandidaat: Woodhead, een vriend van
Dawson, die soms ook bij de opgravingen aanwezig was.
Costello ontdekte ook dat de schedel mogelijk al eerder
begraven was en wel in 1348-1349, toen de plek gebruikt
werd als massagraf tijdens een pestepidemie. Dit komt