
In dezelfde periode werkte George Cuvier (1769-1832)
aan fossielen in Frankrijk. Het belang van Cuvier ligt
vooral in zijn theorie dat dieren uitsterven (afb. 15). Het
eerste voorbeeld dat hij in 1796 behandelde is de mam-
moet — Cuvier had het nog over een fossiele olifant. Uit
dit onderzoek is het bekende werk van Cuvier voortge-
komen: Recherches sur les ossemens fossiles de qaudrupe-
des(1812). Cuvier heeft contact gehad met Martinus van
Marum. Deze contacten zijn al eerder ter sprake geko-
men.4
Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829) werkte vooral aan
de ongewervelden. In talrijke theoretische geschriften
kwam hij op voor het afleiden van de dierenwereld van
gemeenschappelijke oervoorouders. Hij protesteerde te-
gen het dogma van de onveranderlijkheid der soorten.
Met zijn denkbeeld van ontwikkeling had hij gelijk, echter
niet wat betreft de verwerving van nieuwe eigen-
schappen. Zijn ideeen werden toen trouwens maar door
weinigen overgenomen.
Hoewel in 1822 de eerste beenderen van een dinosaurus
werden gevonden en beschreven, kwam het onderzoek
pas goed op gang in de tweede helft van de negentiende
eeuw. Richard Owen (1804-1892) introduceerde in
1841 de naam Dinosauria, deze naam is tegenwoordig
geen wetenschappelijke meer.5 Dinosaurus betekent let-
terlijk Verschrikkelijke hagedis’.
In de twintigste eeuw staan met name het onderzoek naar
dinosauriers en het onderzoek naar prehistorische men-
sen centraal in dagbladen en tijdschriften.
Wim de Jong
Met dank aan dr. J. de Vos en vele anderen voor hun suggesties
en hulp.
Noten
1. Aan deze ‘Lügensteinen’ zal een apart artikel worden gewijd.
2. Ook Scheuchzer en de Zondvloedmens zullen in een artikel
beschreven worden.
3. Zie bij voorbeeld: A. Wiechmann en L.C. Palm (red.), Een
elektriserend geleerde, Martinus van Marum (1750—1837), Haarlem
1987.
4. Zie voor Cuvier en Teylers Museum: L. Touret, ‘De betrek-
kingen van Georges Cuvier en Teylers Museum’, Teylers Museum
Magazijn, 1 (1983), nr. 1 (herfst), p. 8-12; L. Touret en A.
Wiechmann, ‘De betrekking van Georges Cuvier met Teylers
Museum’, Teylers Museum Magazijn, 2 (1984), nr. 1 (winter), p.
7-10.
5. Tegenwoordig worden twee hoofdgroepen onderscheiden:
Saurischia (met ‘hagedisheupen’) en Omithischia (met ‘vogel-
heupen’).
Geraadpleegde literatuur
Edwards, W. N., The early history o f palaeontology, Londen,
1976.
Kuhn-Schnyder, E., Geschiedenis der gewervelde dieren, Utrecht,
1961.
Nowlan, G. S., ‘Paleontology: ancient and modem’, Geoscience
Canada, 13 (1986), nr. 2, p. 67-72.
Theunissen, B., 'T h e o rie en praktijk van Cuviers Recherches sur
les ossemens fossiletf, Tijdschrift voor de geschiedenis der genees-
kunde, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek, 6 (1985),
nr. 1, p. 1-17.
‘Een schrander Doctor’, Joseph Priestley
(1733-1804)
‘De ontdekkingen en proefneemingen omtrent de ge-
phlogisteerde en gedephlogisteerde luchten, welken men
voor het grootste gedeelte aan den onvermoeiden yver
van den schranderen Doctor PRIESTLEY te danken
heeft, waren tot nu toe in zynen uitgegeven Experiments
and Observations, uit vier boek-delen bestaande, onder
een menigte andere waamemingen verstrooid.’1 Zo be-
gon Martinus van Marum de Voor-rede tot zijn antwoord
op de eerste prijsvraag, die Teylers Tweede Genootschap
had uitgeschreven. Gephlogjsteerde en gedephlogisteerde
luchten vormden het onderwerp. Van Marum was
zo eerlijk te bekennen dat hij zieh baseerde op het onderzoek
van een ander. Hij verwierf er de gouden erepen-
ning van het Genootschap mee. Inmiddels lid geworden
van het Tweede Genootschap had hij zieh zorgvuldig
buiten de jurering gehouden. Nodig was dat ook niet.
Zijn bekroning werd vergemakkelijkt door het feit dat hij
de enige inzender was geweest. Wie was ‘de schrandere
Doctor, wiens yver’ Van Marum zo waardeerde?
Afb. 16. Joseph Priestley, naa r een pastel van Ellen Sharpies uit 1794.
Joseph Priestley was op 13 maart 1733 in Bristol Field-
head, Yorkshire, in een tamelijk arm gezin geboren. Pas
zes jaar oud was hij toen zijn moeder stierf, waama zijn
tante, de vermögende kinderloze Sarah Priestley Keighley,
zijn opvoeding ter hand nam. Tot zijn negentiende
zou hij in haar huis verblijven. In haar godsdienstige op-
vattingen was zij vrijzinnig en zij bracht de jonge Priestley
bij zieh onafhankelijk van de mening van anderen op te
stellen. Zijn afkeer van orhodoxie en autoriteiten zou
soms opmerkelijke vormen aannemen. Op school viel
zijn buitengewone intelligentie snel op. Door zelfstudie
leerde hij Latijn, Grieks, Hebreeuws, Oud-Syrisch, en
Arabisch, Frans, Italiaans en Duits. Op eigen kracht las
hij ook al vroeg ’s Gravesande in het Engels: Mathematical
Elements o f Natural Philosophy Confirmed by Experiments.
Hij besloot zieh op het predikambt voor te berei-
den en vanaf 1751 studeerde hij aan de academie van de
dissenters te Daventry. Theologie, natuurwetenschappen,
metafysica en logica hadden zijn aandacht. De me-
thode van onderwijs was er ‘verlieht’: controversiele
onderwerpen moesten de Studenten zelf onderzoeken.
Haast vanzelfsprekend maakte hij zo kennis met de filo-
sofie van John Locke, de vader van de Verlichting, maar
ook met de scheikunde van Herman Boerhaave. Na de
voltooiing van zijn opleiding werd Priestley achtereen-
volgens beroepen in Needham Market en Nantwich. Al
snel kreeg hij moeilijkheden in beide plaatsen vanwege
zijn twijfel over het bestaan van de Drieeenheid. Boven-
dien was hij een matig (s)preker.
Vanaf 1761 bevond hij zieh in Warrington aan een
nieuwe academie van dissenters. Hij doceerde er vrijwel
elk vak. In dat jaar startten zijn publicaties, die een onaf-
gebroken stroom zouden vormen. Vraagstukken en Problemen
op het gebied van de taalkunde, het onderwijs, de
geschiedenis en de politiek kwamen aOereerst aan de
orde. Zijn opleiding en opvoeding, gevoegd bij zijn ka-
rakter, leverden nu vruchten op. Geen discipline was
hetzelfde nadat Priestley zieh ermee bemoeid had. Een
kritisch onderzoek van de tot dan toe bereikte resulaten
vormde altijd het uitgangspunt.
In 1762 trouwde hij Mary Wilkinton, de zuster van een
van zijn leerlingen, telg uit een beroemde familie ijzer-
smeden. Grote invloed had zijn bezoek aan Londen in
1765, waar hij onder anderen Benjamin Franklin en William
Watson ontmoette. Zij spoorden aan tot de Studie
van de elektriciteitsleer. Als altijd was hij snel enthou-
siast. Op kleine schaal begon hij te experimenteren
waarna hij al een jaar later tot Fellow van de Royal Society
werd gekozen. In 1767 verruilde hij Warrington
voor Leeds. Daar werd hij predikant van Mill-Hill Chapel.
Belangrijke overzichtswerken versehenen ook daar:
The History an Present State o f Electricity, With Original
Experiments (1767) en Present State o f Discoveries Relating
to Vision, Light and Colours, gewoonlijk bekend als
History op Optics (1772), maar nog belangrijker was het
begin van zijn chemische proeven. Hij woonde immers
tocht naast een brouwerij! Zijn godsdienstige opvattin-
gen bleven de gemoederen bezighouden, want omstreeks
dezelfde tijd werd hij definitief unitarier of sociniaan, dat
wil zeggen hij ontkende het bestaan de Drieeenheid.
In 1773 trad hij als bibliothecaris in Dienst van William
Petty, Earl of Shelburne en later Marquis of Lansdowne.
Samen bezochten ze in 1774 het Europese vasteland,
waar ze in Parijs Lavoisier ontmoetten. Priestley was op
zijn eigen manier onder de indmk. Lavoisier was bezig af
te rekenen met de flogistonleer. Dat sprak hem aan, niet
echter dat hij er een eigen doctrine voor in de plaats
stelde. Toen hij door zorgvuldig experimenteren een gas
ontdekte dat een cruciale rol zou speien in Lavoisiers
nieuwe scheikunde — zuurstof—bleef Priestley zijn eigen
ontdekking hardnekkig gedeflogisteerde lucht noemen.
Hier hebben we te maken met het buitengewoon zeld-
zame geval van de uitvinder die het bestaan van zijn uit-
vinding ontkent.
Zijn naam was gemaakt, maar voor Priestley onorthodox
als altijd hoefde het niet. Hij kon goed leven met de oude
flogistonleer, die hij altijd trouw zou blijven. Priestley en
Shelburne konden het uitstekend met elkaar vinden tot-
dat de laatstgenoemde hertrouwde.
In 1780 verhuisde hij opnieuw, nu naar Birmingham,
waar hij ging preken in New Meeting House, één van de
meest liberale geloofsgemeenschappen van Engeland.
Spoedig was hij ook lid van de Lunar Society, een ‘provinciale’
academie die o.a. Matthew Boulton, James
Watt, James Keir, Joshua Wedgewood, Erasmus Darwin
(de opa van Charles) en Jonathan Stokes als leden had.
Zij steunden Priestley naar vermögen bij zijn experimenten.
Nu versehenen ook A n history o f the Corruptions o f
Christianity (1782) en A n History o f Early Opinions Concerning
Jezus Christ (1786). Zijn mond hield hij nooit,
ook niet bij de Franse Revolutie die hij toejuichte, zoals
hij eerder het onafhankelijkheidsstreven van de kolonis-
ten in Amerika had gesteund. In 1791 zag een zwijgende
1791.
meerderheid de kans schoon. Onder het blazoen van
‘Kerk en Koning’ werd zowel New Meeting House als
Priestley’s laboratorium geplunderd. Priestley vluchtte
eerst naar Londen en in 1794 naar de pas gestichte Ver-
enigde Staten. Daar viel hem een hartelijke ontvangst ten
deel. De universiteit van Pennsylvania bood hem een
professoraat aan. Hij prefereerde de rust van het platte