
Afb. 17. Een heterocerke staartvin.
Geognosis van Kupferschiefer
In de brief van de heer De Clercq komt al wat ‘geognosis’,
geologische kennis, ter sprake. Toch wil ik nog even
ingaan op het moedergesteente - de matrix - van het
fossiel. Al meerdere keren heb ik het woord Kupferschiefer
vertaald met koperlei. De lezer heeft terecht
kunnen begrijpen dat het hier gaat om leisteen waaruit
koper wordt gewonnen. Bij de kostbare elektrolytische
zuivering van het ruwe anodekoper naar zuivere kathode-
koper blijft zilver en ook wel goud achter als een rest. In de
Harz komen dünne Kupferschieferlagen voor die speciaal
voor het zilver werden geexploiteerd.
Freiesieben schrijft: ‘Die Mächtigkeit des ganzen Kupfer-
schieferflösses kann man im Durchschnitt zu 10 bis 20
Zollen annehmen.’ Een ‘Zoll’komt overeen met een duim
van 2,5 cm. De koperlei-laag in Mansfeld zou dus zo’n 25
tot 50 cm dik zijn.
Kupferschiefer wordt gedefinieerd als een ‘dun gelaagde
sulfide voerende kleiige schalie, rijk aan bitumen die tot
enkele percenten koper bevat’. Het wordt in het Neder-
lands ook wel koperschalie of koperlei genoemd, gebrui-
kelijk is echter Hook in andere talen - de Duitse term te
bezigen.
Leisteen is hier het meest bekend van het leitje en ook de
griffel die vroeger op school als ‘kladpapier’ gebruikt
werd. Ook werden en worden gebouwen als kerken, zoals
bijvoorbeeld de Grote of St.-Bavokerk, er mee bedekt: het
leien dakje. Het is een steensoort die onder grote druk
ontstaat uit klei en die klei is afgezet in een rüstig zoet- of
zoutwatermilieu. De allerkleinste deeltjes die vrijkomen
bij de afbraak van gesteenten zoals graniet, blijven zweven
in het turbulente water van rivieren tot het eindelijk ergens
een plekje vindt om rüstig te bezinken. De vissen die
sterven worden in die fijne klei ingebed samen met koper-
en ijzermineralen. Harde delen als ganoi'dschubben en
beenderen kunnen zo op hun plaats bewaard blijven.
Dank voor stank - van zwavel tot goud
De vissen gaan rotten en hun organische delen worden
omgezet in bitumen. Dit veroorzaakt de zwarte kleur van
de Kupferschiefer. Men heeft wel gedacht dat al de
koolstof uit deze steen afkomstig was van vissen, zo
veelvuldig komen deze vissen voor in de Kupferschiefer.
Oliehoudende leisteen is een gigantische, nog niet
ontgonnen, voorraad aardolie. Gedurende de oliecrisis
heeft men proeven gedaan hieraan olie te onttrekken. Het
procès is nu nog te kostbaar maar die leisteen kan als een
reserve beschouwd worden. Misschien gaan de mijnen in
Mansfeld dus ooit nog wel weer open, maar nu voor het
zwarte goud.
Wie wel eens rotte vis heeft geroken, kreeg wellicht
associaties met rotte eieren en de eerste scheikunde
proefjes: zwavelwaterstof (H2S). In die klei echter gaat de
zwavel een verbinding aan met het ijzer en de koper en
vormt dan het goudkleurige chalcopyriet. Zo komen de
oude visjes die in de vitrine van de eerste zaal liggen aan
hun mooie gouden schubben. Zo op het eerste gezicht
lijken de schubben van de geschonken vis pikzwart, maar
onder de microscoop toont elk ruitvormig schubje een
gouden hart.
J. C. van Veen
Met dank aan de heer Adr. de Clercq voor donatie, brief en
aanleiding tot dit artikel, de heer J. G. de Bruijn voor de onmisbare
hulp bij het vinden van de literatuur, mevrouw dr. L. Touret voor
mineralogische informatie en de heren drs. A. Wiechmann en dr. J.
de Vos voor correctie en bemoediging.
Gebruikte literatuur:
Agassiz, L., Recherches sur les Poissons Fossiles. Vol. II, 1843.
Blainville, H. M., Ducrotay de, ‘Poissons Fossiles’ in Nouveau
Dictionnaire d ’Histoire Naturelle, vol. 27 (1818).
Fraas, E ., Der Petrefaktensammler, 1910 (heruitgave 1981).
Freiesieben, J. C., Geognostischer Beitrag zu r Kenntniss des
Kupferschiefergebirges, Deel III, 1815.
Germar, E. T., Die Versteinerungen der Mansfelder Kupferschiefers,
1840.
Lehman, J.-P., ‘Actinopterygii’ in J. Piveteau, Traité de Paléontologie,
vol. IV (1966), deel III.
Römer, A. S., Vertebrate Paleontology, 1966.
Schultze, H.-P., ‘De gewervelde dieren van het Paleozoicum’ in B.
Grzimek, Het Leven der Dieren, Deel Oorsprong en Ontwikkeling.
Visser, W. A., Geological Nomenclature, 1980.
Winkler, T. C., Catalogue Systématique de la Collection Paléon-
tologique, deel 1, 1863.
Winkler, T. C., De Gewervelde Dieren van het Verleden, 1893.
Zittel, K. A. von, Text-book o f Paleontology, Vol. II, 1932.
Postzegeltentoonstelling, het Koninkrijk
Denemarken met zijn vroegere en
tegenwoordige gebiedsdelen
Tot en met 3 april wordt in het muséum een 15 de
tentoonstelling van postzegels gehouden.
Een vrijwel complété verzameling postzegels van het
derde Scandinavische koninkrijk Denemarken wordt, te
zamen met een aantal zegels van de vroegere Deense
Antillen, (Santa Cruz, St.-Juan en St.-Thomas) van de
Färöer Eilanden en van Groenland tentoongesteld.
Afb. 18. Deense postzegels: 1, 2, 3: Koningswapen met waarde in
Skilling; 4, 5: Cijferzegels met waarde in skilling en öre; 6:
koloniezegel West-Indië; 7: Koning Christiaan IX; 8: Koning
Frederik VIII; 9: Postboot Denemarken-Zweden en Koning Christiaan
X; 10: Postkantoor Kopenhagen; 11: Koningin Margarethe;
12: Zegel vroegere kolonie Färöer Eilanden; 13: koloniezegel
Groenland.
De Deense postzegels dateren van 1851 en, hoewel het
eerste zegel slechts de aanduiding 2 Rigsbankskilling
droeg, was het tweede (4 skilling) reeds voorzien van een
symbolische kroon met wapens, een symbool, dat tot
1870 op de postzegels gehandhaafd bleef. In dat jaar
verscheen een serie kleine, smalle cijferzegels in dubbel-
kleur. De waardeaanduiding was nog steeds de skilling,
die pas in 1875 in Ore werd veranderd. Tussen 1882 en
1902 versehenen enkele series lagere waarden met het
Deense wapen: drie gekroonde leeuwen.
In 1904 werden de eerste postzegels met de afbeelding
van de regerende vorst, koning Christiaan IX uitgegeven.
De lagere waarden van deze Serie vertoonden een cijfer op
watergolven, een symbool dat nog steeds wordt gebruikt.
Thans dragen de kronenwaarden het drie-leeuwensym-
bool. De later uitgegeven zegels dragen op de midden-
waarden steeds het portret van de elkaar opvolgende
koningen: Frederik VIII, Christiaan X en Frederik IX.
Laatstgenoemde werd in 1974 opgevolgd door zijn
dochter, Margarethe II, de huidige koningin van Denemarken.
Tussentijds werden verscheidene zegels uitgegeven, die
de historische, cultureel-wetenschappelijke en landschap-
pelijke ontwikkeling van Denemarken demonstreren.
Genoemd moeten worden de serie voor Andersen, twee
zegels voor Thorwaldsen, twee zegels voor Roemer en
Tycho Brahe, twee zegels voor Oersted en Kierkegaard en
twee voor Niels Bohr en Jensen. Heel bijzonder zijn de
postzegels voor de veerdienst tussen Denemarken en
Zweden; Deense zegels met opdruk ‘Postfaerge’.
Hoewel eenvoudig van uiterlijk, zijn de Deense zegels,
evenals die van de andere Scandinavische landen goed
uitgevoerd en het verzamelen ten volle waard.
De drie Deense Antillen Eilanden gebruikten van 1855
tot 1917 (het jaar van verkoop aan de Verenigde Staten)
postzegels van het Deense type, evenals IJsland van 1873
tot 1944 (daama zelfstandige republiek met eigen
postzegels). De Färöer Eilanden doen dit vanaf 1975.
Alleen Groenland gebruikt, naast zegels met andere
afbeeldingen, ook zegels met het portret van de Deense
vors ten.
A. van der Werff