
Aanvankelijk portretteerde Veth vooral zijn familie en
vrienden, zoals Van der Goes, Aletrino, ‘Chap’ van
Deventer, Boeken en Van der Valk; de geruchtmakende
gangmakers van de literaireontwikkelingen in de jaren
tachtig van de vorige eeuw. Deze portretten hebben niet
alleen een literair-historische waarde. Door de onbe-
vangen, ongekunstelde, niet-idealiserende wijze van
schilderen en de enigszins uitdagende, misschien zelfs
schofferende houdingen van de geportretteerden vormen
deze portretten een artistiek hoogtepunt in het ceuvre van
Jan Veth. Een fraai voorbeeld hiervan is het schitterende
portret van Arnold Aletrino, dat bewaard wordt in het
Nederlands Letterkundig Museum (afb. 8). Al deze
portretten zijn gedetailleerd en natuurgetrouw geschilderd
met veel aandacht voor de vorm.
Afb. 8. Jan Veth, Portret van Arnold Aletrino, 1880; olieverf op
doek; 50 x 40 cm (foto Letterkundig Museum ’s-Gravenhage)..
Hoewel Veth al jong blijk gaf van een bijzondere aanleg
voor het portretschilderen, was h e t' vooruitzicht zijn
bestaan te moeten vinden als portrettist niet zijn grootste
ideaal. Op 31 Oktober 1885, kort na de tentoonstelling in
Arti, schrijft hij: ‘Je moet weten dat er iets heel gewichtigs
is gebeurd. Aangemoedigd door wat hij van mijn werk
kende en door de vleiende kritieken in de kranten over
mijn expositie is er een besteller uit de lucht komen vallen,
dat wil zeggen iemand die me zijn portret bestelde. Ik hoor
daar erg blij mee te zijn. Ik heb echter den man nog
heelemaal niet gesproken. Als hij niet genoeg pozeeren wil
en hij wil me niet goed betalen sla ik het nog af.’ ‘Nee’,
schrijft Veth in een andere brief, ‘Mijn ideaal zou bepaald
zijn om ’s zomers voor mijn plezier buiten te werken en te
maken waar ik van houd, en een maand of vier ’s winters
geld te verdienen met portretten te schilderen.’ In de loop
van de jaren tachtig en begin jaren negentig verzoende hij
zieh met het vooruitzicht van een artistieke loopbaan als
portretschilder. Mogelijk speelde bij deze aanvaarding het
succes van de gelithografeerde porteretten een rol.
In 1890 stelde Veth aan Jozef de Koo, de hoofdredacteur
van De Amsterdammer, voor als bijdrage bij het Week-
blad gelithografeerde portretten van bekende Nederlan-
ders op te nemen. De Koo stemde in met dit plan, omdat
het blad duurder moest worden en hij met deze toevoe-
ging een prijsverhoging kon rechtvaardigen. Zo ontstond
de reeks die uiteindelijk Bekende Tijdgenooten zou gaan
heten en waarvoor Jan Veth tussen 1891 en 1894 twee en
dertig portretten heeft gemaakt van vertegenwoordigers
van de toenmalige intellectuele, politieke en artistieke
elite. In overeenstemming met het brede lezerspubliek van
het Weekblad De Amsterdammer behoorden de geportretteerden
zowel tot de oude, meer conservatieve garde,
als tot de nieuwe beweging in de kunst en literatuur in de
jaren tachtig en negentig of een progressieve politieke
partij. In steeds wisselende composities en verschillende
lithografische technieken worden de portretten natuurgetrouw
op de steen getekend.
Aan De Amsterdammer werkten zowel jonge als oudere
schrijvers en kunstenaars mee. De belangen liepen steeds
meer uiteen en dit leidde ertoe dat door de jonge garde een
nieuw blad werd opgericht: De Kroniek. Een Algemeen
Tijdschrift. Hoofdredacteur werd Pieter Lodewijk Tak.
Afb. 9. Jan Veth, Portret van August Bebel, Portretten van De
Kroniek, VII, 3 mei 1896; lithografie; 288 x 238 mm.
Ook Veth stapte in 1894 over naar De Kroniek, met
medeneming van zijn reeks Bekende Tijdgenooten, die in
dit tijdschrift zou worden voortgezet onder de titel
Portretten van De Kroniek. In totaal zou Veth voor deze
reeks achttien gelithografeerde portretten maken. De
geportretteerden behoorden nu echter voor het belang-
rijkste deel tot de nieuwe generatie. De meesten waren
door Veth zelf benaderd. Progressieve politici zoals
August Bebel (afb. 9), Alexander de Savomin Lohman en
Marie Treub waren echter door Tak voorgesteld.
Vanaf 1896-1897 versehenen de litho’s met steeds
grotere tussenpozen in De Kroniek. Waarschijnlijk was
een verminderd enthousiasme van Veth hieraan debet. Dit
kan verklaard worden uit het feit dat zijn naam nu gemaakt
was en dat zijn financiële situatie het niet langer
noodzakelijk maakte regelmatig portretlitho’s te vervaar-
digen. Uiteindelijk zou het nog tot eind 1898 duren
voordat Veth daadwerkelijk ophield portretten voor de
reeks te leveren. Op 23 Oktober van dat jaar zou met het
portret van Wilhelm Bode de reeks ophouden te bestaan.
Wanneer de portretten van deze twee reeksen vergeleken
worden, dan valt het op, vooral bij de eerste litho’s die in
De Amsterdammer versehenen, dat Veth de artistieke
mogelijkheden die dit grafische medium hem bood
intensief uitprobeerde, Veth lithografeerde toen nog maar
betrekkelijk kort. Anderhalf jaar eerder, in 1889, had hij
zijn leermeester August Allebé nog geschreven: ‘Ik wou
zoo graag wat aan steenteekenen gaan doen - misschien
een gril omdat een ieder tegenwoordig etst...’ De
portretten van Nicolaas Beets en Jacob van Marcken zijn
vrij donker, waarbij het effect van een krijttekening wordt
Afb. 10. Jan Veth, Portret van Arnold Kerdijk, Bekende Tijdgenooten
IX, 15 november 1891; lithografie; 250 x 203 mm.
nagestreefd. Andere portretten, zoals van Louis Veltman
en Louis Couperus, zijn vrijwel uitsluitend met een
contourlijn opgezet, waardoor de litho een houtsnede-
achtig karakter krijgt. In vele litho’s uit de eerste serie,
zoals het portret van Arnold Kerdijk (afb. 10), is het hoofd
van de geportretteerde gedetailleerd uitgewerkt in vele
gradaties van grijs-tinten, waardoor het effect wordt
opgeroepen van een ‘gevoelige’ krijttekening, terwijl het
bijwerk schetsmatig is opgezet met krachtige zwarte lijnen
als ware het getekend met penseel en Oostindische inkt.
Ook de stilistische opvattingen van Veth wisselen. De
eerste portretten zijn uitgevoerd met wat toen omschreven
werd als een ‘meedoogenloos’ réalisme: ‘... en het
publiek’, schrijft Johan Huizinga over de reactie van de
lezers van De Amsterdammer na het verschijnen van de
portretten van Hendrik Schimmel en Nicolaas Beets,
‘vroeg onthutst, of hun geliefde auteurs dan geen fraaier
bakkes hadden, dan Veth het voorhield.’ Later is te zien
dat Veth de portretten zo nu en dan vereenvoudigt en
stileert, zoals de portretten van Louis Couperus en Julius
Röntgen.
De portretten die na 1896 versehenen vertonen een
opmerkelijke gelijkvormigheid, behalve wanneer zij niet
naar het leven zijn uitgevoerd, zoals het portret van Allard
Pierson. De tijd van experimenten met stijl en techniek
was voorbij. Net als de schilderijen uit deze période zijn de
litho’s steeds uitvoerig en nauwkeurig getekend.
Dank zij deze portretreeksen was de naam van de
kunstenaar bekend geworden en het aantal opdrachten
voor geschilderde portretten zou snel groter worden. Deze
waren voor een belangrijk deel afkomstig uit het bedrijfs-
leven en de universitaire wereld. De gemiddelde leeftijd
van de geportretteerden is hoog: een portret werd over het
algemeen geschilderd bij de pensionering van een directeur
en was bestemd voor de directiekamer, of bij het
emeritaat van een hoogleraar om geplaatst te worden in de
senaatskamer van de universiteit. Vaak schilderde Veth
een tweede portret voor de familie.
Een dergelijke stroom opdrachten brengt als vanzelf een
vervlakkmg van de kwaliteit met zieh mee, waardoor een
zekere gelijkvormigheid in het oeuvre van een kunstenaar
optreedt. Wanneer Veth zieh echter interesseerde voor
een model, dan ontstond een geïnspireerd portret, zoals
het indrukwekkende portret van K. C. Boxman-Winkler.
Met haar correspondeerde hij jarenlang en hij voelde voor
haar een grote genegenheid. Uitschieters zijn ook de
schilderijen waarin de bekende, meestal in een groene tint
geschilderde achtergrond plaats maakt voor een speci-
fieke situering. zoals de Huydecoopersheide bij Hilversum
op de achtergrond van het prächtige portret van J. A.
van Kretschmar (afb. 11).
Hoogtepunten in het latere werk zijn de portretten van
mensen die door Veth zelf benaderd zijn, waarbij Veth een
voorkeur lijkt te hebben voor intellectuelen met een
markant uiterlijk. De inspiratie en bezieling waarmee
Veth dan werkt spreekt boekdelen. Het portret van de
beroemde taalkundige professor Johan Kern is hiervan