
Afb. 11. Jan Veth, Portret van Jacob van Kretschmar, 1899;
olieverf-op paneel; 63 x 49 cm (foto Icorographisch Bureau,
’s-Gravenhage).
een goed voorbeeld. Veth wilde al jaren zijn portret
schilderen, voor de Koninklijke Akademie van Weten-
schappen die Veth in 1907 opdracht gaf een portret van
Professor Kern te schilderen, ter gelegenheid van Kerns
aftreden als voorzitter van de afdeling letterkunde van de
Akademie. Het schilderij is krachtig van kleur en
geschilderd met een krachtige toets, waardoor het doek
een effectrijke textuur heeft gekregen, die de grote
intensiteit versterkt van het portret van de zesenzeventig-
jarige geleerde. In dit schitterende portret maar ook in vele
andere portretten is het hoge vakmanschap van Veth
verblüffend. De integriteit van deze portretten komt voort
uit Veths vermögen in een schijnbaar ongekleurde en
waarheidsgetrouwe weergave iets uit te drukken van
iemands persoonlijkheid, van zijn ideeen en het ‘blij-
vende’. Veth sublimeerde het portret tot een tijdloos
kunstwerk.
In 1925 krijgt Veth de opdracht voor een koninklijk portret
maar wegens ziekte kan hij de opdracht niet aanvaarden.
Na een operatie overlijdt op 1 juli 1925 Jan Veth, 61 jaar
oud.
Gelijktijdig met de tentoonstelling zal bij de uitgeverij
Thomas Rap Jan Veth, beeidend chroniqueur van een
bewogen tijdperk verschijnen, samengesteld door me-
vrouw drs. F. Bijl de Vroe-Verloop. Hierin zal het
kunstenaarschap van Jan Veth en zijn plaats in de toen-
malige ontwikkelingen van de Nederlandse kunst belicht
worden aan de hand van ongepubliceerde correspondentie
en ander onbekend biografisch materiaal. Daamaast zal
er tijdens de tentoonstelling in Teylers Museum een
beknopte catalogus met een schets van leven en werk van
Veth verkrijgbaar zijn.
Michiel Kersten
Met dank aan Renske Jellema, Carei van Tuyll en Anton Wiech-
mann.
Deze inleiding over de portretkunst van Jan Veth is gebaseerd op
J. Huizinga, Leven en werk van Jan Veth, Haarlem 1927, en F. Bijl
de Vroe-Verloop, 'Behende tijdgenooten' en 'Portretten van De
Kroniek’ door Jan Veth, Utrecht 1983 (doctoraalscriptie).
Palaeoniscus freieslebeni Blainville
Een heel oud visje uit de Kupferschiefer van Mansfeld
Een bijzondere schenking
In de tweede fossielenzaal van Teylers Museum, de eerste
twee vitrines links, wordt een overzicht gegeven van de
fossiele dieren uit het paleozoi'cum, het oude-dieren-
tijdperk. Hier liggen ook de weinige vissen die wij hebben
uit dat tijdperk. Een vissoort is daar vertegenwoordigd
met twee exemplaren. Palaeoniscus freieslebeni Blainville
uit de Kupferschiefer van Mansfeld (Thüringen,
D.D.R.). Die Kupferschiefer is zo’n 240 miljoen jaar oud
en is gevormd in het Thuringien (= Zechstein), een etage
van het Perm.
Het zijn prächtige fossiele vissen met hun gouden
schubben van chalcopyriet die afsteken tegen de zwarte
bitumineuze koperleisteen.
Afb. 12. De doos met het fossiel geschonken door de heer en
mevrouw De Ciercq.
In het voorjaar van 1986 kwamen de heer en mevrouw De
Ciercq uit Aerdenhout, Vrienden van Teylers Muséum,
op bezoek in het Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet.
Ze hadden een zeegroene doos bij zich met een in goud
gedrukt opschrift: palaeoniscus freieslebeni Blainville
MANSFELD. In deze doos ligt in donkerblauw fluweel
ingebed een oude bekende, het heel oude visje.
Toen ze onze twee gouden visjes in de vitrine zagen,
waren ze wat teleurgesteld: we waren al voorzien. Hun vis
had lang op de schoorsteenmantel gestaan en ze hoopten
dat het fossiel in Teylers Muséum een laatste rustplaats
zou vinden. Tôt hun genoegen namen we hun schenking
toch graag aan. Dit niet alleen omdat het bij bestudering
een wetenschappelijke noodzaak is om verschillende
exemplaren van één soort voorhanden te hebben, elk
fossiel toont immers weer andere duidelijke structuren,
maar ook omdat dit stuk wel een heel eigen geschiedenis
heeft.
Nu heeft in het algemeen de geschiedenis, en de inbedding
van onze voorwerpen daarin, de bijzondere aandacht van
een ieder die in Teyler werkzaam is, maar bij dit fossiel
speelt de historié op drie niveaus een roi. Het moeder-
gesteente was erts van koper, zilver en goud. Het afval van
de metaalwinning speelde een roi in het gevecht van
Nederland tegen het water en kon daardoor in de koude
oorlog zelfs het ‘ijzeren gordijn’ doorbreken. Tenslotte
behoort dit fossiel zowel tot de vroegst beschrevene als tot
een van de vroegst voorkomende vissoorten. Genoeg
aspecten om een speciaal artikel in Teylers Magazijn hier
aan te wijden.
Mansfelder koperslakblokken voor Neerlands dijken
De geschiedenis van de Mansfelder koperslakblokken in
samenhang met de schenking is op ons verzoek door de
heer Adr. de Ciercq zelf op papier gezet. Hij weet deze
geschiedenis zo beeidend te verwoorden dat wij nu het
grootste deel van zijn brief letterlijk weergeven:
‘In het Graafschap Mansfeld (thans DDR) werd aantoon-
baar reeds in de 12de eeuw koper gewonnen uit de
overigens zo arme leisteen, die het dorre en onooglijke
landschap aldaar kenmerkt. Ook andere metalen kwamen
voor, in het bijzonder zilver. De Mansfelder Taler (en in
de 19de eeuw ook de Pruisische “Ausbeutetaler”) waren
overal gangbaar betaalmiddel, weshalve zij zelden in gave
Staat worden aangetroffjn.
De versnipperde en kleinschalige mijnbouw groeide in de
vorige eeuw naar grotere vormen van coöperatieve
bedrijfsvoering. Toen pas kon een belangrijke verbetering
van het schrale rendement worden nagestreefd door de tot
dan verloren slakken in vormen te gieten en als plaveisel te
Afb. 13. Boven: Mansfelder Taler uit 1623 van Graaf Wolfgang Iohan Georg II van Mansfeld.
Onder: Pruisische ‘Ausbeutetaler’ uit 1842 met de beeltenis van Koning Friedrich Wilhelm IV van Pruisen. Met opschrift;‘Segen des
Mansfelder Bergbaues’ (Coll. Kon. Penningkabinet, Leiden).