
Strengaard. ‘Verwonderlijkfraai voor een’ kunstenaar,
zoo weinig bekend, en van wien wij voor de eerste maal
iets zagen. Z ijn ’ Winter zal ik niet ligt vergeten. De
speling van de sneeuw en zon, tusschen het groen der
sparren en het dikke zand, de fraaije stoffaadje, deze
waren inderdaad regt meesterlijk. De overige Getijden,
hoe verdienstelijk, waren zeker iets minder. Wij hopen,
dat hij zijnen roem, nu met regt gekregen, zal weten te
handhaven. ’3
Zijn roem met ijsgezichtjes handhaven en zelfs vergroten
is precies wat Schelfhout een halve eeuw lang heeft
gedaan. Tot en met 1869 exposeerde hij jaarlijks op de
tentoonstellingen van levende meesters. Zijn beste zelf-
standige tekeningen in waterverf ontstonden in de jaren
vijftig en zestig van de negentiende eeuw, toen de
kunstenaar reeds bejaard was. Adrianus Johannes Ehnle
(1819-1863), in de periode 1856-1863 conservator van
de kunstverzamelingen, heeft de vitale kunstenaar in 1854
in potlood geportretteerd (afb. 2). Tot kort voor zijn
overlijden in 1870 was Schelfhout als kunstenaar actief.
Afb. 2. Adrianus Johannes Ehnle, Andreas Schelfhout; potlood;
invnr. CC 15^.
Hij gold in het tijdvak 1840-1870 als een der grootste
landschapschilders, slechts geevenaard door Barend
Comelis Koekkoek.4 De kunstkenner behoorde destijds
niet alleen Schelfhouts ‘oorspronkelijke, schilderachtige
en meesterlijke’ tekeningen te waarderen maar tevens te
verzamelen en zijn geschilderde taferelen bevonden zieh
zelfs in vorstelijke collecties, waaronder die van Tsaar
Alexander in St.-Petersburg. Vooral Schelfhouts bevroren
Hollandse wateren, de kleurige lucht in het koude blauw
van het ijs weerspiegelend en gestoffeerd met schaatsen-
rijders, houtsprokkelaars, sledes en koek-en-zopies,
waren in binnen- en buitenland geliefd.5 In 1857 werd de
gelauwerde nestor van de Haagse schilders ter gelegen-
heid van diens zeventigste veijaardag door Bart van Hove,
Louis Meyer, Hendrik van de Sande Bakhuysen, Anthonie
Waldorp, Johannes Bosboom, David Bles, Salomon
Verveer en Joseph Hartogensis namens 225 Nederlandse
kunstenaars geeerd met de regels:
Uw winter overtreft uw lent’ in rijk gebloemt;
Heel Nederland heeft u lief, waar heel Euroop u roemt.
Als rond de eeuwwisseling, ten gevolge van de dan
populaire Haagse School, er geen belangstelling meer is
voor de kunst uit de eerste helft van de negentiende eeuw,
wordt ook het werk van Schelfhout niet langer geappre-
cieerd. Het is juist in deze jaren dat de anekdotes worden
genoteerd waarin Schelfhout in Amsterdamse hotels
tekeningen ‘samenflanst’, tijdens zijn theeuurtje ‘Schelf-
houtjes’ vervaardigt en alvorens met Johannes Bosboom
een wandeling te maken Hollands zuinig het blauw van
zijn palet opmaakt door op een nieuw doek een ‘luchie’
aan te smeren; werkzaamheden die hij tot Bosbooms
verbazing al fluitende verrichtte.6 Pas de laatste jaren is
sprake van een hemieuwde museale interesse in de negentiende
eeuw, waarmee de immer bij het publiek geliefde
Schelfhout ook daar weer enigszins gezien kan wor-
den.7
De totstandkoming van de Schelfhout-collectie in Teylers
Museum illustreert het bovengeschetste verloop van
populariteit. De eerste aankoop, het schilderij ‘Strand bij
Katwijk’, geschiedde in 1831. Hierop volgden in de jaren
veertig, vijftig en zestig van de negentiende eeuw de
zelfstandige tekeningen. Uitzonderlijk laat, in 1916,
kwam het paneeltje uit 1856 in de collectie. Het betrof
echter geen aankoop, maar was afkomstig uit het legaat
A.L. Zocher.8 Tijdens de kentering in waardering, enkele
jaren na het overlijden van de kunstenaar, werd in april
1874 het album met vierentachtig schetsen voor/ 1250 —
van de Erven Schelfhout gekocht. De losse schetsen
worden thans in twee groene portfolio’s bewaard, welke
waarschijnlijk direct na de aankoop vervaardigd werden.
In Album Schelfhout I bevinden zieh een titelblad en
veertig schetsen en in Album Schelfhout II drieen-
veertig schetsen, alle vierentachtig bladen uitgevoerd in
zwart krijt en penseel in grijs, zwart en bruin. Met
uitzondering van het eerste blad waarop een waterput is
weergegeven, betreft het uitsluitend landschappen. De
grootste groep hierin wordt gevormd door de ijsgezichten.
De schetsen werden, volgens het opschrift op het titelblad,
in 1861 vervaardigd en zijn alle voorzien van het
monogram ‘A. Sc.’. Bij nadere bestudering blijkt een
aantal schetsen in relatie te staan met uitgewerkte tekeningen
of schilderijen. Een treffend voorbeeld is de
voorstelling ‘IJsgezicht met twee molens’, waarvan thans
Afb. 3. Andreas Schelfhout, IJsgezicht met twee molens; zwart krijt
en penseel in grijs en bruin; inv.nr. Z 6782.
zowel het albumblad als de uitgewerkte versie tentoon-
gesteld worden (afb. 1 en 3).9 Op het oude opzetkarton
van het gedetailleerde exemplaar in kleuren wordt
vermeld dat de kunstenaar deze in 1865 op negenen-
zeventigjarige leeftijd heeft vervaardigd. In de verzame-
ling bevindt zieh een tweede ijsgezicht, eveneens een blad
in waterverf, getekend in 1866 en gebaseerd op een reeds
in 1861 vervaardigde schets.10 Bovendien is in beide
gevallen de voorstelling door Schelfhout als schilderij
herhaald." Het album met schetsen vormde een ver-
gaarbak van composities en motieven die al jaren tot het
repertoire van Schelfhout behoorden. Zo wordt de voorstelling
op het uit het legaat Zocher afkomstige en 1851
gedateerde paneeltje (afb. 4) enigszins gewijzigd tussen de
tien jaar jongere albumschetsen aangetroffen (afb. 5).
Vrijwel letterlijk herhaalde hij echter het getekende
tafereel met het in 1862 in Rotterdam tentoongestelde
schilderij ‘Ijsgezicht met molen’, dat bij die gelegenheid
door het Rijksmuseum werd aangekocht.12 De waterput
op het titelblad van het album zal Andreas Schelfhout
bewust gekozen hebben als verwijzing naar de bron van
voorstellingen waaruit hij in zijn laatste levensjaren zou
blijven putten om zo aan de vraag naar zijn werken en
vooral aan de vraag naar zijn ijsgezichten te voldoen.
Naast de hier vermelde schetsbladen bleek het bij een
tiental andere albumbladen mogelijk verwante tekeningen
en schilderijen aan te wijzen. Het is zeer waarschijnlijk
dat meer schilderijen en tekeningen in waterverf
uit het laatste decennium van Schelfhouts leven in
verband staan met het Album Schelfhout in het bezit van
Teylers Museum.
Renske Jellema
Afb. 4. Andreas Schelfhout, Winterlandschap\ olieverf op paneel;
inv.nr. 168.
Afb. 5. Andreas Schelfhout, IJsgezicht met molen; zwart krijt,
penseel in grijs, bruin en oker; inv.nr. Z
Noten
1. Catalogus met de beschrijving van de SCHILDERIJEN der
kunstverzameling van Teylers Stichting te Haarlem, Haarlem
1920, p. 90-95; inv.nrs. 32, 98 en 168. H. J. Schölten, Musée
Teyler à Haarlem, Catalogue Raisonné des dessins des écoles
française et hollandaise, Haarlem 1904, p. 518-520; inv.nrs.
Z60 tot en met Z67.
2. Inv.nr. 98, 47 x 64 cm, olieverf op paneel; get. A. SCHELFHOUT.
1846; inv.nr. 168,15,5 x 24 cm, olieverf op paneel; get.
A. SCHELFHOUT. ’56.
3. Geciteerd naar R. van Eijnden en A. van der Willigen,
Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sederi de helft
derX V I I I eeuw, Haarlem 1816-1840, (4 din), dl 3, p. 278; Een
zelfde voorkeur voor ‘De Vier Jaargetijden’ van Schelfhout en
met name ‘De Winter’ had de auteur van de bespreking van de
tentoonstelling in deAlgemeene Konst- en Letterboden voor het
ja a r 1818, dl 2, Haarlem 1818, p. 345.
4. R. E. Jellema, Op zoek naar 'geestige brokjes voor de teeken-
pen'. De studiereisjes van Barend Comelis K oekkoek (1803-
1862) en Karel Elias van Toulon (1816-1852), Teylers
Museum Magazijn 12 (1986), p.1-5.
5. R. van Eijnden, en A. van der Willigen, op.cit. (noot 3), dl 3, p.
277-279 en dl IV, p. 251-255; J. Immerzeel, De levens en
werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, beeld-
houwers, graveurs en bouwmeesters, van het begin der
vijftiende eeuw tot heden, (3 din), Amsterdam 1843, dl 3, p. 64-
65; Chr. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en
Vlaamsche Kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters
(6 din), Amsterdam 1861, dl 5, p. 1470-1471 ; H. C. de
Bruijn, Andreas Schelfhout: meer dan winterschilder 'par
excellence’, Antiek 5 (1970-1971), p.622-635; H. C. de Bruijn,
Het ijzersterke ijs van Andreas Schelfhout (1787-1870),
Tableau 8 (1986), p.75-79.