
6. P. A. M. Boele van Hensbroek, In memoriam Johannes Bos-
boom, Amsterdam 1891, p.12; G. H. Marius, De Hollandsche
Schilderkunst in de X l X ^ e eeuw, Den Haag 1903, p. 142.
7. Ulustratief mag heten dat het museum De Lakenhal in Leiden,
gedwongen door de hoge restauratiekosten van ‘Het Laatste
Oordeel’ van Lucas van Leyden, op een moment dat de werken
van Schelfhout weer hoge bedragen opbrachten een ijsgezicht
van zijn hand ten gelde maakte. Catalogus van de schilderten
en tekeningen. Stedelijk museum De Lakenhal, Leiden 1983,
p.301, inv.nr. 546.
Recente tentoonstellingen waar ijsgezichten door Schelfhout uit
de collectie te zien waren: Op zoek naar de Gouden Eeuw.
Nederlandse Schilderkunst 1800-1850, (Frans Halsmuseum),
Haarlem 1986; Romantische tekeningen 1830-1870 (Teylers
Museum), Haarlem 1986.
8. Omschrijving der schilderijen v.a. 1820 nr. 32, 98 en 168;
Catalogus der Verzameling van gekleurde en ongekleurde
teekeningen dooroude en hedendaagsche meesters behoorende
aan Teylers Stichting, W** 2, 3, 14 en 41; Beschrijving der
Teekeningen uitmakende de verzameling van Teylers Stichting
1864, Z 23-26c en het Album Schelfhout I & II.
9. Schölten, op cit. (noot 1), inv.nr. Z 6782 en Z 64.
10. Ibid., Z 65, Z 6736.
11. Vergelijk respectievelijk het schilderij ‘IJsgezicht met twee
houtzaagmolens’ in de collectie Fodor, inv.nr. 88, A 1776,
afgebeeld in Fr.M. Hübner, Die Kunst der Niederländischen
Romantik, Düsseldorf 1942, nr. 58 en het schilderij ‘De winter
van het jaar 1740’ voor A rti’s Historische Galerij, afgebeeld in
J. Knoef, Een compositie-element in onze midden 19^e
eeuwsche schilderkunst, Oud Holland 68, (1953), p.71 (afb.
11).
12. Cat. A ll the paintings o f the Rijksmuseum in Amsterdam, (red.
P. J. J. van Thiel), Amsterdam 1976, inv.nr. A 1127.
Tentoonstelling: Rekenen met Räderen
De prehistorie van de Computer
Van 11 februari tot en met 3 mei is in de bovenzaal van het
museum een tentoonstelling te zien over de geschiedenis
van het mechanische rekentuig: Rekenen met räderen de
prehistorie van de Computer.
Slechts clichés en superlatieven lijken de huidige,
stormachtige ontwikkelingen in de informática te kunnen
beschrijven. Dit doet bijna vergeten hoe moeizaam en
traag juist het proces is geweest om het rekenen te
mechaniseren. Met een enorm vemuft bereikte men
niettemin ondanks beperkte middelen toch opmerkelijke
resultaten. De geschiedenis van de rekenkunde schijnt
soms identiek te zijn met één grote poging het rekenen te
vereenvoudigen.
De abstractie van de gefallen, het aantal vingers, in een
cijferschrift was natuurlijk een eerste geweldige stap.
Rekenstaafjes bestanden in China reeds rond 1100 voor
Christus! In Europa versehenen deze pas na 1600. De
namen van de Schot Napier en de Engelsman Gunter zijn
ermee verbonden. Een eenvoudig telraam, de bekende
abacus, was bij de Romeinen al in gebruik, maar de eerste
Afb. 6. Mechanisch deel van de telmachine van Biaise Pascal
(1623-1662). Kopergravure uit Encyclopédie van Diderot en
D ’Alembert. Planches Tome V, Paris 1767.
Afb. 7. De rekenmachine van Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-
1716). Gravure uit: Opera Omnia, Genève, 1768. Merk op dat de
graveur/tekenaar enige moeite met de perspectief had.
echte rekenmachine wordt toegeschreven aan de Duitser
Willem Schickard (1592-1635). Zijn instrument ging
echter snel in het geweld van de dertigjarige oorlog
verloren. Biaise Pascal (1623-1662) zou erdoor geïnspi-
reerd zijn. Hij construeerde een aantal beroemde appa-
raten, die slechts konden optellen en aftrekken. Kort
daama vervaardigde Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-
1716) een rekenmachine met de vier basisfuncties. Deze
machines bleven incidenten waarover honderd jaar later
nog met bewondering werd geschreven, zoals in deel V,
Planches, van de Encyclopédie van Diderot en D’Alembert.
Fabricage van rekenmachines op grote schaal startte pas
in 1820 te Parijs met Charles Xavier Thomas (1785-
1870) uit Colmar. Toestellen volgens zijn principes
bleven de gehele 19de eeuw in produktie. Een nieuwe fase
brak aan met de toetsenmachine van de Amerikaan
William Seward Burroughs uit 1884. In vrijwel ongewij-
zigde vorm werden van deze machine in 1971 nog drie
miljoen exemplaren verkocht!
Ook het beroemde ‘koffïemolentje’ is het vermelden
waard, een uitvinding van de Zweed Willgodt Theophil
Odhner uit 1874. Tot vôôr ongeveer tien jaar berekende
elke handelsbank met deze apparaatjes de wisselkoersen.
Zo kort geleden, het is al bijna vergeten, verdrongen
elektronische schakelingen de staffelwals van Leibniz.
De tentoonstelling ‘Rekenen met Räderen’ heeft een aan-
leiding in het 40-jarig bestaan van de Stichting Mathematisch
Centrum te Amsterdam. Vier panelen leggen de
principes van het mechanisch rekenen uit. Deze zijn
vervaardigd door het Technisch Tentoonstellingscentrum
te Delft. De bezoekers kunnen daarbij zelf bewerkingen
verrichten. Ook zijn er een aantal zeldzame, historisch
belangrijke rekenmachines te zien. Tijdens de tentoonstelling
zal continu een humoristische video over rekenen
worden vertoond. Tevens zal een rijk geïllustreerd
vouwblad verkrijgbaar zijn.
A. Wiechmann
De portretkunst van Jan Veth (1864-1925)
In Teylers Museum zal vanaf 28 februari t/m 24 mei 1987
de tentoonstelling De portretkunst van Jan Veth (1864-
1925) te zien zijn. Uit het omvangrijke oeuvre van Veth is
een ruime selectie gemaakt, waarmee de verschillende
Perioden van zijn loopbaan als kunstenaar belicht worden.
Tentoongesteld worden een veertigtal schilderijen, dertig
tekeningen en zestig litho’s uit openbare en particulière
verzamelingen, waaronder tal van onbekende, niet eerder
geëxposeerde werken.
‘Wie zieh nu of later bezighoudt met de Nederlandsche
beschaving van 1880 tot 1925, zal keer op keer en op
allerlei gebied de figuur van Jan Veth aantreffen: in het
gedrukte woord, in de scheppingen van zijn hand en het
spoor van zijn daden’, schrijft de historicus Johan
Huizinga in 1927 over de Schilder, dichter, schrijver,
kunsthistoricus en -criticus Jan Veth, die zieh bovendien
gedurende zijn gehele leven heeft ingezet voor het behoud
van het Nederlandse stadsschoon. Als beeidend kunstenaar
was Jan Veth de belangrijkste portrettist in Nederland
in de jaren 1885-1925. Meer dan achthonderd
portretten heeft Veth in deze veertig jaar gemaakt van
familieleden, schrijvers en dichters, maar ook van
Professoren, industrielen en politici. De tentoonstelling
geeft een beeid van het hoge vakmanschap van deze
begaafde kunstenaar. Tegelijkertijd maakt men - op-
nieuwE kennis met de ‘erflaters’ van de Nederlandse
beschaving op het breukvlak van twee eeuwen.
Jan Veth werd in 1864 in Dordrecht geboren. Na in zijn
geboortestad de H.B.S. doorlopen te hebben, werd hij in
1880 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeidende
Künsten in Amsterdam, waar hij Willem Witsen, Maurits
van der Valk, Wally Moes, Antoon Derkinderen en Jan
Toorop leerde kennen. Veth is nauw betrokken bij
initiatieven van Studenten van de Academie en andere
jonge kunstenaars en dichters. Aangezien de leerlingen
van de Rijksacademie niet welkom waren op de bestaande
kunstenaarsverenigingen werd in 1880, op initiatief van
Antoon Derkinderen, Jacobus van Looy en Maurits van
der Valk, de vereniging St.-Lucas opgericht. Reeds in
1881 zou de toen zeventien-jarige Veth Derkinderen als
secretaris van St.-Lucas opvolgen. In 1883 werd Veth lid
van de letterkundige vereniging Flanor, opgericht in 1880
door Frank van der Goes om jonge schrijvers en
belangstellenden te verenigen in het streven naar erken-
ning van nieuwe idealen en artistieke denkbeeiden: ‘l’art
pour l’art zij onze leuze.’ Op Flanor sloot Veth vriend-
schap met schrijvers en dichters als Frank van der Goes,
Arnold Aletrino, Hein Boeken, Albert Verwey, Charles
van Deventer en Frederik van Eeden. In 1885 richtten
Derkinderen, Witsen en Veth De Nederlandsche Etsclub
op (1885-1895). De Etsclub heeft een belangrijke rol
gespeeld bij de opbloei van de Nederlandse grafische
kunsten, door het organiseren van tentoonstellingen en het
jaarlijks uitgeven van een map met prenten. In hetzelfde
jaar werd het tijdschrift De Nieuwe Gids opgericht, dat als
spreekbuis zou gaan dienen voor de artistieke ideeen en
literaire voortbrengselen van De Tachtigers. Ook Veth
zou aan De Nieuwe Gids meewerken: onder het pseudo-
niem Henric van Gooyen versehenen zijn sonnetten, later
zou hij met de Schilder en graficus Maurits van der Valk
een kunstrubriek beginnen.
In meer opzichten is 1885 van groot artistiek belang voor
Veth geweest. Op de najaarstentoonstelling van Arti in
Amsterdam debuteerde hij met een portret van dichter-
schrijver Albert Verwey. Dit indrukwekkende, bijna
monumentale schilderij oogstte veel lof en zorgde er voor
dat Veths naam in bredere kring bekend werd.