
störten. De Studie (inv. nr. KT 1858) maakte Testas in
1890, een laat tijdstip van zijn leven (afb. 21). Deze is
krachtiger, vrijer en groter van opzet dan de waterverf-
tekening. P. H. Weissenbruch maakte in 1869 voor de
Kunstkronijk van dat zelfde jaar een lithografie naar een
uitgewerkte waterverftekening met dezelfde titel als
hiervoor genoemd. Bij vergelijking van deze prent met de
nieuw verworven waterverftekening, blijkt dat deze in
details verschillen. Mogelijk is dit blad een Studie voor de
waterverftekening waarover in de Kunstkronijk van 1869
geschreven wordt.
V
Afb. 21. Willem de Famars Testas, De laatste der Mamelukken;
houtskool, penseel in inkt en waterverf; inv.nr. KT 1858.
De resterende nieuw verworven bladen dragen beide de
titel Un dignitaire de VAncienne Egypte allant faire une
visite (afb. 22).12 Testas liet zieh inspireren door een
antieke grafschildering. De schets hiervan bevindt zieh in
het schetsboek dat hij gedurende zijn eerste reis vervaar-
digde.13 Hij maakte de oorspronkelijk niet-ruimtelijke
voorstelling driedimensionaal en voegde er een groep
muzikanten en architectonische détails aan toe. Het
statische karakter van de oude Egyptische kunst bleef
behouden. De laatst genoemde bladen nemen een
Afb. 22. Willem de Famars Testas, Un dignitaire de VAncienne
Egypte allant faire une visite, penseel in waterverf; inv.nr. KT
1862.
bijzondere plaats in binnen het oeuvre van Testas. Behalve
de illustraties voor de Roman de la Momie van Gautier,
waarin de historié van het antieke Egypte centraal staat,
bracht Testas namelijk alléén het negentiende-eeuwse
Egypte in beeid.
Uit het werkmateriaal en de schetsboekbladen blijkt dat
Testas de voorstelling nooit spontaan aanbracht op de
uiteindelijke drager. Daar ging een hele reeks van
voorbereidende stadia aan vooraf. Helaas is van geen van
de voor verkoop bestemde werken een volledige reeks van
werktekeningen overgebleven, zodat reconstructie van
zijn werkwijze hypothetisch blijft. In eerste instantie
maakte hij gebruik van ter plekke gemaakte schetsen en
waarschijnlijk ook van foto’s. Deze laatste bevinden zieh
bij het werkmateriaal. Zo zijn er bij voorbeeld een aantal
foto’s van verschillende typen oosterse winkels. Met
behulp hiervan maakte hij een ontwerptekening. Daama
volgde een aantal stappen waarin hij het ontwerp
reproduceerde door middel van de calqueertechniek en de
kwadreertechniek tot deze ten slotte op exact de juiste
maat op de uiteindelijke drager stond.14
Enige tijd geleden werden de reisverslagen van beide
Oriënt-reizen teruggevonden in het archief van het Rijksmuseum
van Oudheden te Leiden. Dit materiaal maakt
het mogelijk de Haarlemse bladen in een ruimere context
te bekijken. In het najaar van 1988 zullen de geschreven
documenten gepubliceerd worden en zal in het Rijksmuseum
van Oudheden een tentoonstelling gewijd worden
aan het oriëntaalse werk van Testas. Een aantal
tekeningen uit Teylers Museum zal daar geëxposeerd
worden.
Joke Braas-Parser
Noten
1. Met dank aan dr. H. W. van Helsdingen, drs. C. van Tuyll en
drs. R. E. Jellema voor hun begeleiding.
Voor typering van het oriëntalisme baseerde ik me voomamelijk op
de volgende literatuur:
Cat. Tent., The orientalists, Delacroix to Matisse, European
painters in North Africa and the Near East, (Royal Academy of
Arts), London 1984.
P. A. Clayton, The Rediscovery o f Ancient Egypt, artists and
travellers in the 19th century, London 1982.
P. Jullian, Les Orientalistes, Fribourg 1977.
R. de Leeuw, ‘Nederlandse oriëntalisten\ Jong Holland, I (1985),
nr. 3, p. 10-37.
2. H. J. Scholten, Catalogue Raisonné des dessins des écoles
française et hollandaise, Haarlem 1904, p. 601-602:
DD 24 Egyptische graven te Thebe
DD 25 Een winkel te Caïro
DD 26 Egyptische palfrenier o f voorloper
DD 27 Slechte dag in de woestijn
DD 28 Turks koffiehuis te Caïro
3. Teylers Museum,
De laatste der Mamelukken’, inv.nr. KT 1857 (waterverf).
De laatste der Mamelukken’, inv.nr. KT 1858 (houtskool, penseel in
inkt en waterverf).
Un dignitaire de l’Ancienne Egypte allant faire une visite; inv.nr.
KT 1862 (waterverf).
Un dignitaire de l’Ancienne Egypte allant faire une visite; inv.nr.
KT 1863 (pen in inkt).
4. Zijn schetsboeken van deze periode worden bewaard in het
Rijksprentenkabinet van Amsterdam.
5. De belangrijkste collecties zijn: Teylers Museum, Haarlem;
Rijksprentenkabinet, Amsterdam (Rijksmuseum); Prentenkabinet
der Rijksuniversiteit van Leiden.
6. Pieter J. J. van Thiel, e.a.,All thepaintings o f the Rijksmuseum
in Amsterdam, 1976, p. 225, cat.nr. A 1184. Sinds 1953 in
bruikleen gegeven aan de Rijksdienst Beeidende Kunst, inv.nr.
349.
7. Rijksprentenkabinet (Rijksmuseum), Amsterdam; inv.nr. 1959:
84.
8. vlg. Amsterdam (Cristie’s) 28 mei 1986, nr. 104; vlg. Amsterdam
(Christie’s) 26 februari 1987, nr. 102.
9. Teylers Museum; inv.nr. KT 1693.
10. Teylers Museum; inv.nr. KT 1688.
11. Zie noot 3.
12. Zie noot 3.
13. Rijksprentenkabinet, Amsterdam; inv.nr. 1981:91 f.
14. Bij de calqueertechniek wordt de voorstelling aan versozijde
overgetrokken of wordt het hele vlak aan de achterzijde zwart
gemaakt. Vervolgens wordt de voorstelling metpotlood of een puntig
voorwerp doorgegriffeld op een nieuwe ondergrond.
Testas paste de kwadreertechniek toe, om zijn ontwerp vergroot of
verkleind over te kunnen brengen op een nieuwe ondergrond. De
ontwerptekening werd hiertoe verdeeld in Vierkanten en de nieuwe
drager werd voorzien van grotere of kleinere Vierkanten dan die van
het oorspronkelijke blad.
‘Buiten leven’
Teyler Agenda 1988
Het onderwerp van de Teyler Agenda 1988 is het ‘bui-
tenleven’, een thema dat een boeiende schakering aan
beeiden mogelijk maakt. Het leven buiten, het leven op
het land, heeft kunstenaars vanaf de middeleeuwen
steeds een dankbare bron van inspiratie geboden. De
afgebeelde tekeningen, prenten en schilderijen, gekozen
uit de collectie van de Kunstverzamelingen en de Bi-
bliotheek, illustreren het door de eeuwen heen ver-
schuivende beeid van de stadsmens op het leven buiten
de stadsmuren.
Al in de Romeinse oudheid werd het leven op het land
door dichters geidealiseerd, bijvoorbeeld door Vergilius
in zijn Bucólica en Geórgica. De tegenstelling tussen het
weelderige, maar eveneens drukke en enerverende leven
in de steden en het meestal meer sobere, maar ge-
lukkige bestaan op het land was al in deze tijd een lite-
raire gemeenplaats.
Terwijl het platteland tijdens het feodale tijdperk toch
voomamelijk gegolden had als onveilig en dikwijls ook
onherbergzaam, waar versterkte burchten en kasteien
bescherming moesten bieden aan de landlieden, trok-
ken de welgestelde burgers van de Renaissance-steden
weer naar buiten. Deze tendens werd eerst zichtbaar in
het 15de-eeuwse Italie, al spoedig gevolgd door andere
landen. Vanaf de laatste decennia van de 16de eeuw lie-
ten de welvarende burgers uit de Noord-Nederlandse
steden zieh steeds vaker buiten en op het land afbeel-
den (afb. 23).
Afb. 23. Hendrik Avercamp, IJsvermaak, potlood, penseel in
waterverf en dekverf.
Oude ridderhofsteden werden omgebouwd en aange-
past aan de eisen van de nieuwe vorm van buiten-leven.
Bekend zijn de buitenhuizen die de Amsterdamse
kooplieden längs de Vecht, in het Gooi en het Kenne-
merland lieten bouwen. In opdracht van de bezitter
werden vele van deze landhuizen en de omringende tui-
nen door kunstenaars ‘geportretteerd’. Zo vervaardigde
Isaac de Moucheron (1667-1744) een tiental indruk-
wekkende met waterverf gekleurde tekeningen van de
buitenplaats Heemstede in de provincie Utrecht. De tekeningen,
die in de collectie van het museum bewaard
worden, zijn later in prent gebracht (afb. 24). Men had
in deze tijd nog weinig bewondering voor de woeste,
ongetemde natuur, evenmin als voor de als lomp en grof
beschouwde ‘landlieden’. De wens van de bewoners van
dergelijke buitenplaatsen, de natuur te herscheppen tot
ordentelijk patronen, meestal geinspireerd op de for-
Afb. 24. Isaac de Moucheron, Sterrebos bij het huis Heemstede,
pen in bruin, penseel in waterverf.