
den. Van de andere kant is dit werk zeker niet alleen voor
monomane specialisten bedoeld, Integendeel, de auteurs
hebben gepoogd aan te tonen hoe leuk juist de beoefe-
ning van de natuurwetenschappen kan zijn en hoe spannend
hun geschiedenis is. Nog steeds kan een niet onbe-
langrijk deel van de bevolking zieh dat nauwelijks voor-
stellen, helaas. De persen van Joh. Enschede staan garant
voor een onberispehjke druk, terwijl deze publikatie
bovendien rijk geillustreerd zal zijn met twintig foto’s in
kleur en tachtig in zwart wit. De omvang zal 288 pagina’s
bedragen, de prijs circa f 35,-
A. Wiechmann
Kezenkokardes en oranjestrikken. Draagte-
kens en penningen uit de Patriottentijd.
1987 is uitgegroeid tot een waar herdenkingsjaar van de
patriottentijd. In veel musea zijn dit jaar tentoonstellin-
gen georganiseerd die allerlei facetten van deze periode
uit de Nederlandse geschiedenis belichten. Het Penning-
kabinet van Teylers Museum besteedt eveneens aan-
dacht aan dit tijdperk door middel van een expositie over
draagtekens en penningen. De tentoonstelling wordt ge-
houden tussen 21 november en 28 februari 1988. De
meeste voorwerpen zijn afkomstig uit de verzameling
van het Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te
Leiden. Ter gelegenheid van deze expositie zal ook het
bezit van Teylers Museum op dit gebied tentoongesteld
worden.
De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) tussen de Repu-
bliek en Engeland had een polariserend effekt op de po-
litieke verhoudingen in de Republiek. De economische
bloei van de Republiek was duidelijk voorbij en de orga-
nisatie van het landsbestuur voldeed niet langer. De vloot
verkeerde in deplorabele toestand. Het rampzalige ver-
loop van de oorlog werd—ten onrechte — in de schoenen
van stadhouder Willem V geschoven. Wegens zijn nauwe
banden met het Engelse vorstenhuis beschuldigde men
hem van landverraad. In deze jaren verloor de stadhouder
enorm veel prestige. Toch bleven velen om uiteenlo-
pende redenen prinsgezind. De onderste lagen van de
maatschappij waren traditioneel orangistisch. De meeste
bestuursambtenaren en legerofficieren waren door de
stadhouder benoemd. De ontevreden burgers, midden-
standers en intellectuelen verenigden zieh in deze tijd tot
een los verband en noemde zichzelf patriotten. Zij had-
den geen deel aan het landsbestuur en wilden bijdragen
aan een wederopbloei van de Repubüek. Zij wisten hun
politieke invloed uit te breiden, onder andere door het
oprichten van burgerwachten. Aanvankelijk werden zij
daarbij geholpen door regentenfamilies die wel deelna-
men aan het landsbestuur, maar de macht van de stadhouder
wilden inperken.
Door het gedecentraliseerde landsbestuur en de gecom-
pheeerde partijstruktuur was de verhouding tussen de
patriotten en prinsgezinden in elk gewest en in elke stad
weer anders. Zo was bijvoorbeeld Utrecht fei patriots,
terwijl het nabijgelegen Amersfoort prinsgezind was. De
provinciale Staten-vergaderingen van Holland, Utrecht,
Overijssel en Friesland waren voor enige tijd in patriotse
handen. De andere gewesten, Gelderland, Zeeland en
Groningen bleven overwegend prinsgezind. De prinsge-
zinde partij was traditioneel pro-Engels. De patriotten
waren op de hand van Frankrijk en de jonge Verenigde
Staten van Amerika. Toen de patriotten een meerder-
heid vormden in de Staten-Generaal werd tussen de Republiek
en Frankrijk een verdrag gesloten (1785). De
Franse invloed op de binnenlandse situatie van de Republiek
nam toe, terwijl de Engelse macht leek te verminderen.
Om deze invloed te keren wist de Engelse ambassa-
deur met veel geld en moeite de Oranj epartij weer te acti-
veren in de gewesten met een patriots bestuur.
Ondertussen was stadhouder Willem V uit de residentie
vertrokken om zieh in ballingschap in Gelderland te ves-
tigen nadat de Staten-vergadering van Holland hem van
zijn commando over het Haagse gamizoen had onthe-
ven. Noch de patriotten, noch de prinsgezinden bleken
uiteindelijk sterk genoeg om een absoluut overwicht in
het bestuur van de Repubüek te verkrijgen. Deze patstel-
ling werd doorbroken door het optreden van Wilhelmina
van Pruisen, de vrouw van WUlem V. Vanuit Gelderland
op weg naar Den Haag om de prinsgezinden te mobiüse-
ren, werd zij bij de Goejanverwellesluis teruggestuurd
(juni 1787). Koning Frederik II van Pruisen eiste van de
Staten-vergadering van Hoüand genoegdoening voor
deze belediging van zijn zuster. Toen er geen antwoord
kwam op het ultimatum trok een goed gedrild Pruissisch
leger in September de Repubüek binnen. Het verdrag
met Frankrijk bleek van gener waarde. De beloofde hulp
bij een buitenlandse aanval kwam niet opdagen en binnen
een maand gaf het laatste patriotse bolwerk, Amsterdam,
zieh over. Nog in September keerden de stadhouder
en zijn vrouw terug in ’s-Gravenhage. Het volgende jaar
werd de status quo in de Repubüek plechtig gegaran-
deerd door Pruisen en Engeland.
Veel van de hierboven beschreven gebeurtenissen zijn
vastgelegd op penningen. Zowel de patriotten als de
prinsgezinden üeten geen gelegenheid onbenut om een
penning te laten slaan.De patriotten bestelden onder andere
penningen ter herinnering aan de oprichting van de
burgerwachten en aan het neerslaan van oproeren van
het Oranjegezinde volk. Ook de verwikkelingen rond pa-
triottenleider Joan Derk van der Capeüen tot den Pol
waren goed voor een aantal penningen, evenals de gebeurtenissen
in de patriotse stad Utrecht (afb. 5). De
prinsgezinden üeten vooral penningen maken die de ver-
knochtheid met het Huis van Oranje uitdrukten, zoals de
trouw van enkele Friese steden aan de prins, de büjd-
schap over het herstel van de stadhouder en de dank-
baarheid jegens het Pruisische leger.
Afb. 5. Penning op het aannemen van het nieuwe regeringsregle-
ment van de stad Utrecht in 1786, door onbekende medailleur.
Penningkabinet.Na het bekend worden van de ‘overwin-
ning’ bij de Doggersbank in augustus 1781 werd de ge-
woonte om een draagteken aan te brengen een rage. Zeer
velen schijnen toe een zogenaamd Doggersbank ünt ge-
dragen te hebben: niet aüeen de eenvoudige matrozen,
maar ook de ‘fijne lui die anders geen linten dragen’. De
lintkramen deden goede zaken: op de Nijmeegse kermis
van 1781 werden er duizendeneüen van verkocht.2 Deze
linten werden meestal rond de muts of hoed aangebracht.
Ruim een jaar later, iets voor de oprichting van de eerste
exercitiegenootschappen, begonnen de patriotten zieh
zelfbewust met eigen draagtekens te vertonen. Dit was
Naast deze duideüjk partijgebonden penningen waren er
ook stukken die de algemene poütieke situatie als onder-
werp hadden, zoals bijvoorbeeld nieuwjaarspenningen.
Naar aanleiding van de Vierde Engelse Oorlog zijn er
veel penningen gemaakt, vooral op de ‘overwinning’ bij
de Doggersbank in augustus 1781 (afb. 6). Andere on-
derwerpen zijn bijvoorbeeld de erkenning van de Ver-
enigde Staten van Amerika, het verdrag met Frankrijk en Afb. 7. Patriots penninkje. Op de ene zijde een afbeelding van
Joan Derk van der Capellen en op de andere zijde een keeshond.
Afb. 6. Penning op de Slag bij de Doggersbank, door A. van
Baerll (1781).
de Engels-Pruisische garande. De meeste penningen waren
in zilver uitgevoerd en kostten enkele guldens. Zij
werden gekocht door penningverzamelaars, die de herinnering
aan een bepaalde gebeurtenis levend wilden
houden.
Sommige penningen werden speciaal vervaardigd als be-
loning voor bewezen diensten. De hoogste officieren van
de schepen van Doggersbank ontvingen van de stadhouder
een gouden penning voor hun dapperheid. De lagere
officieren kregen een exemplaar in zilver en de matrozen
... niets. Enkele burgerwachten üeten erepenningen ver-
vaardigen, zoals het Utrechtse wapengenootschap Pro
Patria et Libértate. In de tentoonstellingscatalogus De
Wekker van de Nederlandse Natie (Zwolle 1984) wijdt G.
van de Meer een gedegen beschouwing aan de pennin-
gen uit deze periode.1
De gewoonte om met een draagteken op de kleren te lo-
pen dateert van voor de patriottentijd. Bij het herstel van
stadhouder Wiüem IV in 1747 was het raadzaam om met
een teken van oranjegezindheid over straat te gaan. En
ook bij volgende heugeüjke gebeurtenissen betreffende
het stadhouderüjk huis kon men toepasseüjke draagtekens
aanschaffen. Een aantal van deze vroegere draagtekens
bevindt zieh in de verzameling van het Koninküjk
nieuw; de regenten üepen nooit met hun anti-orangisti-
sche gevoelens te koop door middel van draagtekens. De
eerste patriotse draagtekens waren kleine penninkjes,
die aan een haisband of aan een horlogeband gedragen
werden (afb. 7).3 Het dragen van dergeüjke penninkjes
en later de grotere Symbolen had tot gevolg dat er een
wäre draagtekenoorlog begon tussen de patriotten en de
prinsgezinden.
Met de oplopende spanning tussen beide groeperingen
ontstonden er telkens weer vechtpartijen of regelrechte
lynchpartijen naar aanleiding van de draagtekens. Al
naar de gezindheid van het stedeüjk of gewesteüjk bestuur
werden de draagtekens van de ene of de andere
partij verboden. De verbodsbepalingen gingen soms zeer
ver: het aanprijzen van bijvoorbeeld oranje wortelen in
een patriotse stad kon een marktvrouw op een flinke
boete of zelfs gevangenisstraf komen te staan. Volgens
dezelfde bron kreeg een koopman, die zijn waren in
oranje papier verpakte zelfs een geseling te verduren.4
De Haagse schutterij kreeg in 1787 het verbod om nog
langer ‘oranje gekleurde troedels’ te dragen.5 In datzelfde
jaar werden uit het prinsgezinde Nijmegen afkomstige
officieren door de bevolking van ’s-Hertogenbosch met
stenen bekogeld, omdat zij oranje kokardes droegen.6
Na de intocht van de Pruisen en het herstel van de stadhouder
in al zijn rechten begon de reactie. In de herfst
van 1787 werd het dragen van een oranjegezind teken
verpücht gesteld. Telkens weer moesten de plakkaten
over dit onderwerp herhaald worden, omdat deze maatregel
velen toch wel wat ver ging. De secretaris van de
Groningse vroedschap, Gockinga, drukte zijn ongenoe-
gen over deze situatie een keer uit door in het openbaar
de term 'Strond Oranjelindjes’ te gebruiken.7 Het niet
dragen van een dergeüjk teken of het gezien worden met
een patriots draagteken was zeer riskant geworden. Men