
Veranderingen
Creativiteit Staat centraal in veranderingsprocessen waar-
bij mensen betrokken zijn. In een tijd waarin woorden als
‘innovatie’ en ‘vemieuwing’ niet van de lucht zijn, is het
van belang het verschijnsel creativiteit aan de orde te
stellen, te onderzoeken en te stimuleren.
L. Feenstra
Literatuurlijst
1816 als basis de zilveren gülden uit de tijd van de
Republiek, al werd deze nu, in overeenstemming met de
overgang naar de monarchie, met een portret van de
regerende Koning getooid. Nieuw was echter dat de
gülden thans een indeling in 100 centen kreeg, volgens het
in Frankrijk al 20 jaar geleden in het muntwezen
toegepaste decimale stelsel (een maand eerder bij de wet
van 21 augustus 1816 in ons land voor maten en
1. J.P. Guilford (1950). Creativity. American Psychologist 5:
444.
2. - Creative Education Foundation, Inc., State University College
at Buffalo. Chase Hall, 1300 Elmwood Avenue, Buffalo, New
York 14222.
- Centrum voor de Ontwikkeling van Creatief Denken. Univer-
siteit van Antwerpen.
3. P. Smith (1959). Creativity. Hastings House, New York.
4. M.S. Allen, J.P. Guilford, P.R. Merrifield (1960). The evaluation
o f selected intellectual functions bij creative scientists.
Report Psychological Laboratory nr. 25, University o f Southern
California, Los Angeles.
5. G.A. Steiner. The creative organization. University o f Chicago
Press, Chicago.
Voor verder lezing aanbevolen literatuur
(in beide boeken zijn complete literatuurverwijzingen opgenomen)
1. P.E. Vemon (ed.) (1970). Creativitiy. Penguin Books. Herdruk
1980.
2. D. Dutton & M. Kraus (ed) (1985). The concept o f creativity in
science and art. Martinus Nijhoff Publ.
Afb. 8. Gulden, 1823.
gewichten voorgeschreven). De gedachte te moeten
breken met de eeuwenoude gewoonte te rekenen in
guldens van 20 stuivers ä 8 duiten was voor velen moeilijk
te a'ccepteren. Er werd tijdens de behandeling van het
wetsvoorstel in en buiten de Kamer dan ook heel wat over
dit punt geprutteld. O.a. werd de vrees uitgesproken dat de
armen het slachtoffer zouden worden, omdat men
voortaan voor aalmoezen zou kunnen volstaan met een
halve cent 1/10 stuiver, terwijl tot nu toe een duit = 1 /8
stuiver de kleinste munt was. Ondanks deze en andere
bezwaren werd de wet echter aanvaard.
Afb. 9. Duit, 1778.
Voorzien werd de aanmunting van zilveren munten voor
het binnenlands verkeer van 3, 1 en Vi gülden (alle ook
vroeger bestaande), van 25 cent (ter vervanging van de
oude schelling van 6 stuiver), van 10 en 5 cent (over-
eenkomend met de oude dubbeltjes en stuivers). Koperen
duiten zouden echter niet meer worden geslagen en in
plaats daarvan kwamen koperen munten van 1 en Vi cent
(in 1877 door bronzen stükken van 2Vi, 1 en Vi cent
vervangen). Öm de gebruikers blijvend aan de nieuwe
indeling te herinneren werd op de wapenzijde van de
guldens tot 1901 behalve de aanduiding 1 G(ulden) ook
nog de waarde 100 C(ent) vermeld.
Een merkwaardige illustratie van de moeilijkheden, die bij
invoering van deze nieuwlichterij gevreesd werden, vormt
een brochure in zakformaat, kennelijk in 1816 versehenen,
met de titel Buurpraatje over de Nieuwe Munten
als mede Iets over de Nieuw Maten en Gewigten. Het is
een dialoog tussen twee vrouwen, Grietje en Trijntje, van
Duiten en centen
Sinds enkele jaren is de cent als muntstuk, tengevolge van
de inflatie, uit de Nederlandse omloop verdwenen, al blijft
hij als rekeneenheid ter waarde van 1/100 gülden volop in
gebruik. Problemen heeft die verdwijning nauwelijks
opgeleverd. De introductie van de cent in het begin van de
19e eeuw werd toen echter wel als een moeilijk te
verwerken nieuwigheid ervaren.
Afb. 7. Gulden, 1797.
Bij de totstandkoming van het Koninkrijk der Neder-
landen moesten, na de verwarde periode van Bataafse
Republiek, Koninkrijk Holland en inlijving bij het Franse
Keizerrijk, allerlei zaken opnieuw geregeld worden. Voor
het muntwezen handhaafde de wet van 28 September
Afb. 10. Cent, 1821.
wie Grietje ‘sterk op het oude Staat’ en nogal huiverig is
tegenover de invoering van decimale munten, zodat
Trijntje de hulp inroept van Meester Vormhart, die
haarfijn de voordelen weet uit te leggen, zoals blijkt uit het
volgende citaat:
Meester. Ja nu komt de zwarigheid eerst aain, want nu
schieten er onder de nieuwe zilveren munten nog Over
tiende guldens en twintigste guldens, doch laat u deze
naam niet bang maken, want het zijn diezelfde stukken, als
die wij tot heden toe dubbeltjes en stuivers genoemd
hebben.
Grietje. O dan is het niets: Ik werd waarlijk al bang; nu, als
er geene andere verandering in de munten komt, behoef ik
er niet bevreesd voor te zijn; maar die Centen, meester! die
Centen? ..
Trijntje. Houd U maar stil, dat zal waarschijnlijk even zoo
mede vallen, als het zilvergeld: ik ben al nieuwsgierig en
luister, zoo wel als mijn man met open mond en ooren.
Meester. Het is mij aangenaam dat het U bevalt, mijne
vrienden! en gij hebt wel gelijk, Trijntje! dat ook hier de
zwarigheid maar schijnbaar en mogelijk alleen in het
vreemde van den naam gelegen is. Luister dan: Voor
koperen munt krijgen wij heele Cents, waarvan er
honderd, en halve Cents, waarvan er twee honderd in
eenen gülden gaan. Elke stuiver heeft 5 heele en 10 halve
Cents; is het nu zulk eene moeijelijke zaak, dat gij, in
plaats van acht duiten voor eene stuiver te teilen, alsdan 5
Cents of 10 halve Cents voor zulk eenen stuiver zult
nederleggen?
Grietje. Neen, meester! maar het is toch vreemd.
Voorlopig hoefde Grietje zieh echter nog niet druk te
maken over dat ‘vreemde’ geld, want de uitgifte van
nieuwe munten kwam slechts langzaam op gang. De
zilveren munten uit de tijd van de Republiek bleven de
omloop nog gedurende een generatie beheersen en werden
pas onder koning Willem II in de jaren 1842-1847
systematisch ingetrokken en tot koninkrijksmunten omge-
smolten. Met het kleine geld ging het wel wat vlugger,
maar het duurde toch tot 1821 voordat de Rijksmunt
redelijk aantallen centen en halve centen met de W van
koning Willem I kon afleveren. Pas in 1827 werden de
oude duiten ongeldig verklaard en, voorzover niet al te erg
gesleten, tegen 8 stuks voor 1 stuiver ingewisseld. De oude
naam van het traditionele koperstuk bleef echter nog lang
in herinnering, want toen in 1877 een bronzen 2Vi cent-
stuk of halve stuiver (een waarde die sedert het begin van
de 17e eeuw niet had bestaan) werd ingevoerd, kreeg dat
nieuwe muntstuk spontaan de bijnaam vier duit-stuk en
nog steeds doen we niet een cent, maar een duit in het
zakje.
H. Enno van Gelder
Twee bijzondere Silicaten: Een onnatuurlijk
opgesteld Bergkristal en een Rookkwarts met
een eigenaardige herkomst.
Van de kristallen, welke onder stolpen in de grote
fossielenzaal van Teylers Museum staan opgesteld,
trekken twee de bijzondere aandacht, zowel van de
gei'nteresseerde leek als van de professionele mineraloog.
Deze twee zijn aan de linkerkant van de zaal te vinden,
ongeveer halverwege, in de buurt van de vitrine met
Lamellibranchia (‘schelpen’) en die met de Coelacanth
(Kwastvinnige vis, de vermaarde Undina harlemensis).
In chemische samenstelling zijn de beide kristallen nauw
aan elkaar verwant, het zijn beide silicaten', ook bekend
onder de verzamelnaam kwarts. De een is een fors
bergkristal uit de Dauphine, de ander een enorme
rookkwarts, waarbij het bordje als vindplaats Bohemen
vermeldt.
De gei'nteresseerde leek is onder de indruk van het
evenwicht en de schoonheid van de vorm, alsmede van de
harmonie tussen de kristallen zelf en de gangsteen, de
grond waaruit zij lijken te groeien. In het museum levert
dat dikwijls commentaren op welke varieren tussen ‘zoiets
bestaat niet’ en ‘ dat de natuur zo mooi kan zijn’. Kortom,
alsof men moeite heeft de eigen ogen te geloven.
De professionele mineraloog daarentegen ziet de kristallen
en raadpleegt zijn geheugen op afbeeldingen met
typische kristalvormen, bekend vanuit zijn vakliteratuur.
De volmaakte vorm en kleur van deze twee kristallen
vallen hem onmiddellijk op. Hij herkent de habitus van
een bergkristal uit de Dauphine en de grote kristalkam in
de rookkwarts. Hij zal op de assen van Symmetrie wijzen,
maar bij het lezen van de naam Bohemen op het bordje
fronst hij de wenkbrauwen. Hij vertrouwt wel zijn ogen,
echter niet dat bordje.
Het is niet onze bedoeling hier te bepalen welke vorm van
schoonheidsbeleving volmaakter is en de voorkeur verdient.
Pretenties daarover te hebben is tegenwoordig
trouwens niet zonder gevaar voor de beschouwer. Wel
zullen we trachten in het vervolg van dit verhaal de
onbevangen kijk van de leek weg te nemen, te bederven
dus misschien, of - om het in termen van de hedendaagse
kunstkritiek te formuleren - we proberen er een referentie
aan te geven.
Beschrijving van de twee kwartskristallen
a. Het bergkristal uit de Dauphine
Het aggregaat bergkristal, volmaakt transparant is af-
komstig uit de oude goudmijnen van La Gardette in
Frankrijk. Dit kristal bestaat uit een wirwar van prisma’s,
elk ongeveer een decimeter lang, waarvan de voet dikwijl
een enigszins melkachtig voorkomen heeft. Kwarts
kristalliseert volgens het hexagonale stelsel, d.w.z. met