
gemaakt, waama de laatste getrouw werd gekopieerd in
olieverf. Kunstenaars maakten decennia na het ontstaan
van een Studie er nog gebruik van door een detail te
ontlenen of zelfs de volledige voorstelling te herhalen als
‘kapitale’ tekening in waterverf of als schilderij in olieverf.
Bij één van de succesvolste kunstenaars in de romantische
période, Andreas Schelfout (1787-1870), is nog iets van
deze werkwijze te bespeuren, hoewel hij het studeren naar
de natuur met waterverf als een der eersten in Nederland
heeft gepropageerd.1 Daarentegen maakte Barend Cor-
nelis Koekkoek, volgens eigen zeggen, geen uitvoerige
tekening van de voorstelling die hij wilde schilderen,
omdat hij het onaangenaam vond om dezelfde voorstelling
nog eens weer te geven.2 Deze twee kunstenaars onder-
scheidden zieh vooral van elkaar door de keuze van het
type landschap. De eerstgenoemde vestigde zijn reputatie
met karakteristieke Hollandse landschappen, zoals de rijk
van details voorziene ijsgezichten.3 Koekkoek omschrijft
ze als vlak, eenvoudig en landelijk.4 Hoewel hij toegeeft
dat Nederland het nodige aan natuurschoon te bieden
heeft, zoals de duinen, heuvels, bossen en rivieren, zocht
Koekkoek ‘eene trotsche verheven natuur’ met rotsen,
watervallen, hooge bergen en romantische dalen. Met de
dichtkunst had de schilderkunst volgens Koekkoek
gemeen, dat beiden op het gevoel dienden te werken.
Hiertoe moesten de taferelen verheven of eenvoudig zijn,
maar altijd ‘natuurlijk waar’ Koekkoek vond geen romantische,
dichterlijke natuurtaferelen op zijn geboortegrond
Walcheren en evenmin in het Gooi, waar hij omstreeks
1828 woonde en onder invloed van Pieter Gerard van Os
(1776-1839) voor het eerst uit een niet-topografische
belangstelling naar de natuur ging tekenen. Het landschap
rond het dorpje Beek bij Nijmegen was enigszins
dichterlijk, maar pas in het Duitse Rijnland trof hij het
waarlijk romantische landschap aan.s In de zomer-
maanden maakte Koekkoek dan ook kunstreisjes naar
Brabant, de Hartz, het Rijnland, de Ahr- en Maasstreek,
Luxemburg en de Sächsische Schweiz. Met zijn Amster-
damse leermeester Jean Augustin Daiwaille (1786-1850)
werkte hij in 1829-1830 aan de lithoserie ‘Landschap-
studien’, welke grotendeels is gebaseerd op door Koekkoek
op studieriezen gemaakte bladen.6 In 1834, éénjaar
na zijn huwelijk met Elise Therese Daiwaille, trok hij naar
Kleef. Het gezin zou zieh er blijvend vestigen. Hier werd
Koekkoek de beroemde, met eerbewijzen overladen
kunstenaar in wiens woning sinds 1960 een aan hem
gewijd museum is gevestigd.
De verzamelaars in de eerste helft van de negentiende
eeuw waren vooral geïnteresseerd in Koekkoeks fijn
uitgewerkte tekeningen in waterverf (afb.2) en in de met
bruine inkt getekende en met grijs gewassen bladen
(afb.3). Koekkoek daarentegen, hechtte veel meer waarde
aan zijn als privé-oefening en studiemateriaal bedoelde
tekeningen en studies (afb. 4). Hij had altijd een
schetsboekje bij zieh.7 In de in 1841 in Amsterdam
versehenen ‘Herinneringen en Mededeelingen van eenen
Landschapschilder’ somt hij uitvoerig op, waarom bij
Afb. 2. Barend Comelis Koekkoek, D e rots te Ba ya rd b ij D inant,
cat.nr. 7.
voortduring ook door de gevorderde kunstenaar naar de
natuur geoefend moet worden: het ingeschapen, poetische
gevoel wordt langzaam ontwikkeld, vergroot, verfijnd en
veredeld; het is het beste en enige middel om tot eene
belangrijke hoogte in de schilderkunst te komen en het is
bovendien aangenaam.8 Daamaast had een studiereis de
bekoring van een jacht op motieven. Zo prijst Koekkoek
kapelletjes en kruisen längs de weg aan als zeer
schilderachtig en geschikt om als stoffage van voor-
gronden te dienen.9 Hij verdedigde zieh door de natuur
met een volmaakt schilderij te vergelijken.
Afb. 3. Barend Comelis Koekkoek, Rüstende Savoyaards in een
bos, cat.nr. 35.
De natuur is een schoon meesterstuk, waaruit naar alle
lust gecopieert en gestolen mag worden en waarbij geen
penseelbehandeling gevolgd hoeft te worden. Met studeren
naar de natuur verrijktgij uwportefeuille met een
schat van schoonheden, die gij naderhand in het barre
jaargetijde in uwe warme kamer raadpleegt, en die
herinneringen in uwe ziel störten welke u schoone en rijke
stof aanbieden, om iets schoons te scheppen en eene
nieuwe schilderij de wereld te laten zien. 10
Afb. 4. Barend Comelis Koekkoek, Studie van een rotsachtig
landschap, Schölten AA nr.47 (buiten catalogus).
Volgens zijn tijdgenoot Immerzeel, boden de ‘Herinneringen
en Mededeelingen van eenen Landschapschilder,’
naast een onderhoudend reisverslag, vooral nuttige
wenken voor zowel de beginnende als de gevorderde
kunstbeoefenaar." Koekkoek beschrijft een studiereis
door hem ondemomen in het gezelschap van drie jongere
landschapsschilders die enkel bij hun voomamen worden
genoemd, respectievelijk Rudolf, Herman, een Duitser en
Karel, de jongste in het gezelschap. De tocht vond in een
zomer aan het eind van de jaren 1830 of in 1840 plaats en
voerde van Kleef, via Düsseldorf, Limburg aan de Lenne
en Remagen naar Ahrweiler en Altenahr. Het doel van de
trip was het studeren naar ‘zware bomen’, Koekkoeks
specialiteit. Echter, nadat bleek dat deze bomen niet in de
omgeving waren, werd het reisdoel verlegd naar het
bergachtige landschap van het Ahrdal. Koekkoek publi-
ceerde zijn reisverslag om zijn opvattingen over de
landschapskunst en de in zijn ogen geschikte plaatsen voor
het studeren naar de natuur, aan de beginnende kunstenaar
bekend te maken.12 Het reisverslag is doorspekt met
legenden, zoals bij de beschrijving van de destijds zeer
populaire Drachenfels13, een bergtop van het Zeven-
gebergte, en anekdotes over medereizigers.
De uitmonstering van de vier baarde tijdens de bootreis
over de Rijn enig opzien. Koekkoek voelde zieh genood-
zaakt de jonge kunstenaar herhaaldelijk hiervoor te
waarschuwen:
Het is waar, vele menschen zullen hunne blikken op u
werpen, want, helaas! het schijnt dat voor velen, in onze
tegenwoordigen tijd, uwe verschijning met uw gereed-
schap altijd iets vreemds oplevert. Stoort er u niet aan, de
verständige man werpt u zijnen blik van stille goed-
keuring toe. Zij, die u bespotten o f met minachting
beschouwen, zijn kleingeestige geldverzamelaars of
wandelende modejoumalen, waarboven gij u verre moet
verheven gevoelen. 14
Het uiterlijk van de vier beschrijft hij als ze, inmiddels in
Ahrweiler aangekomen, voor de eerste maal de herberg
vertaten om in de natuur te gaan studeren.
De stroohoed of muts, die ook wel eens met een ruikertje
heidebloempjes pronkte, met een bandje onder de kin
vastgemaakt, - want het woei een weinig, - de stofmantel
aan het lijf, de portefeuille en schilderkist op den rüg,
teekenstoel, veldezel bij elkander in eenen linnen zak o f
foudraal op de linkerzijde, gelijk eene sabel aan een’
bandelier hangende, een gordel o f band om het lijf
waaraan tabakszak, pijp enz. hingen, met een’ lange
stok, voorzien van eene scherpe ijzeren punt, gewapend:
zoo uitgedost, verlieten wij het logement. ...Het duurde
niet lang, o f wij vonden een geestig brokje voor de
teekenpen, op den voorsprong eener rots van hetgebergte,
achter Walportzheim. - RUDOLF, ontdeed zieh al
dadelijk van zijne vracht, met de snelheid van iemand,
die zijn wambuis uittrekt, om met zijne partij eene vuist-
conversatie te houden, -en kraamde zijnen winkel uit, om
met olieverf aan de slag tegaan. KAREL had reeds zijne
plaats, bijna op het uiterste puntje van den steenklomp,
gekozen; HERMAN en ik liepen nogzoekende naar eene
geschikte plaats; weldra was ook deze gevonden, en ziet,
daarzaten wij nu alle vier, met de parasols in de hoogte,
zoo trotsch als Mandarijnen.15 (afb. 5).
Afb. 5. Barend Comelis Koekkoek, Illustratie titelpagina 'Herinneringen
en Mededeelingen van eenen Landschapschilder’.