
Afb. 17 Overzicht van de twee vitrines met afgietsels van fossiele mensachtigen
1. Australopithecus transvalensis (Australopithecus africanus)',
(kind van Taung, Taung-baby). Taung (Transvaal, Zuid-
Afrika). Plioceen/Pleistoceen.
2. Homo erectus (Homo erectus)', (Pithecanthropus erectus, Java-
mens). Trinil (Oost Java). Onder Pleistoceen.
3. Pithecanthropus erectus pekinensis (Homo erectus); (Sinanthropus
pekinensis, Pekingmens). Zhou Koudian (vroeger Chou
Kou Tien) (Beijing (vroeger: Peking), China). Midden Pleisto-
ceen.
4. Homo heidelberginsis (Homo erectus heidelberginsis); (Hei-
delbergmens). Mauer (Heidelberg, Duitsland). Midden Pleistoceen.
5. Homo rhodesiensis (Homo sapiens rhodesiensis); (Rhode-
siemens). Kabwe (vroeger Broken Hill) (Zambia - vroeger
Rhodesie - , Afrika). Boven Pleistoceen.
6. Homo neanderthalensis (Homo sapiens neanderthalensis);
(Neanderthaler). Forbes Quarry (Gibraltar, Spanje). Boven
Pleistoceen.
7. Homo neanderthalensis. Chappelle aux Saints (Correze,
Frankrijk).
8. Homo neanderthalensis. Neanderthal (Düsseldorf, Duitsland).
9. Homo neanderthalensis. Spy (Namen, Belgie).
10. Homo sapiens (Homo sapiens sapiens)', (Cro-Magnonmens).
Engis (Luik,'Belgie). Boven Pleistoceen.
11. Homo sapiens (Homo sapiens sapiens)', (Rivierdalmens). Rijn
(Rees, Duitsland). Boven Pleistoceen/Holoceen.
12. ‘Eoanthropus dawsoni’; (Piltdownmens, Dageraadmens). Pilt-
down (Sussex, Engeland).
13. Gorilla gorilla. Recent.
Vooraan Staat de naam zoals te lezen is op de bijschriften in de vitrines; daama, schuin tussen haakjes, de naam zoals deze
tegenwoordig wordt gebruikt en vervolgens tussen haakjes andere namen en bijnamen.
aanwezig waren. Hij vroeg advies aan zijn collega R.B.
Young, van de geologieafdeling. Youngkende de Taung-
groeve en beloofde naar fossiele apen uit te kijken.
Niet lang daarna ontving Dart twee kisten met stenen. De
inhoud van de eerste kist was teleurstellend. Nadat hij de
tweede kist had opengemaakt, viel zijn oog op een fossiel
hersenafgietsel met duidelijk mensachtige kenmerken.
Verder zoeken leverde het achterste gedeelte van het
voorhoofd en het gezicht op, waarin het hersenafgietsel
paste. Dart was er zieh meteen van bewust dat hij hiermee
een van de belangrijkste vondsten uit de geschiedenis van
de paleoantropolgie in handen had.
Hoewel Dart geen paleontoloog was, en weinig ervaring
had met het prepareren van fossielen, wist hij wel dat hij
uiterst voorzichtig te werk moest gaan. Hij begon met een
kleine beitel de kalk te verwijderen. Later gebruikte hij de
breinaalden van zijn vrouw, die voor dit doel speciaal
aangescherpt waren. Na drieenzeventig dagen was de
schedel schoon. Wat Dart zag, was het aangezichts-
gedeelte, de hersenen en de onderkaak van een mens-
achtig kind (zie afb. 19).
Het kind van Taung
Dart was overtuigd van het belang van zijn vondst. Hij
onderzocht de fossielen nauwkeurig en schreef er een
artikel over.
Op 7 februari 1925 verscheen het artikel in het gezag-
hebbende Engelse tijdschrift Nature. Gedurende zijn
Studie waren de bronnen voor informatie beperkt geweest.
Hij had alleen aan de fossielen gewerkt, zonder zijn
collega’s te kunnen raadplegen, zonder een goede biblio-
theek, of een vergelijkingscollectie. Slechts een boek met
tekeningen van jonge champansees en gorilla’s stond ter
beschikking. Dart zag echter genoeg om zieh ervan te
overtuigen, dat de fossiele hersenen meer geevolueerd
waren dan die van chimpansee en gorilla. Gebaseerd op
de tanden en de ‘verbeterde kwaliteit’ van de hersenen,
concludeerde Dart dat het een overgangsvorm was tussen
de mensapen en de mens. Verder leidde Dart van deze
gegevens af dat het schepsel rechtop liep. Hij stelde voor
de nieuwe soort Australopithecus africanus te noemen;
de zuidaap van Afrika, ook bekend als het kind van Taung
of Taungbaby.
Dart ondervond veel kritiek. Tot zijn critici behoorden Sir
Arthur Keith, tot zijn dood de belangrijkste antropoloog in
Engeland, Sir Arthur Smith Woodward en Sir Grafton
Elliot Smith. Hoewel elk van hen meer overkomst zag met
de mensapen, was hun kritiek sympathiek. Het waren
vooral deze heren die betrokken waren bij de bestudering
van de Piltdownvervalsing. Tot slot zij opgemerkt dat een
van deze heren, Grafton Elliot Smith, zieh bezig had
gehouden met de bestudering van de hersenen van
mensapen en mensen en tot de conclusie was gekomen dat
er duidelijke verschillen bestaan in hersenontwikkeling
van mensapen en mensen, en dat deze verschillen herkend
konden worden aan afgietsels, genomen van de binnenkant
van de schedels. Dit idee was niet algemeen
aanvaard, maar wel door Dart, die ’senior demonstrator’
in de anatomie was aan ‘University College’, Londen,
onder Elliot Smith van 1919-1922. Dit verklaart a) zijn
bekendheid met de Problemen betreffende de evolutie van
de mens en b) zijn bekendheid met de morfologie van de
hersenafgietsels.
Dart kreeg het te druk met de opbouw van de ‘Medical
School’ en kon zieh niet meer geheel aan de paleo-
antropologie wijden.
Er was echter een man, die ervan overtuigd was dat Dart
gelijk had. Deze man was Robert Broom, een vermaard
paleontoloog, die erin geslaagd was aan te tonen dat de
eerste zoogdieren zieh uit reptielachtigen ontwikkeld
hadden. Broom ging zieh pas op hoge leeftijd, hij was 69,
met de afstamming van de mens bezighouden.
Elf jaar na de vondst van Dart, leverde hij de bewijzen van
diens gelijk door een volwassen exemplaar van Australopithecus
africanus op te graven in een groeve bij Sterk-
fontein, ook in Zuid-Afrika. Aanvankelijk noemde Broom
deze vondst Plesianthropus transvalensis. Opmerkelijk
aan deze vondst is dat ook het bekken aanwezig is, waaruit
men duidelijk kan afleiden dat Australopithecus rechtop
liep. Verder vond Broom nog een robuuste vorm van
Australopithecus, aanvankelijk Paranthropus genaamd.
Wat maakt Australopithecus tot mensachtige?
Voor de paleoantropoloog die de evolutie van de mens
bestudeert en die vondsten op hun waarde moet schatten,
is het van belang de verschillen tussen de mensapen (o.a.
gorilla, chimpansee, orang-oetan en gibbon) en de mens te
kennen. Die verschillen vindt men vooral in gebit,
schedel, herseninhoud en -vorm en bekken.
Als we met het gebit beginnen, zien we tussen mens en
mensaap een duidelijk verschil in vorm en grootte (afb.
20). De tandboog bij mensapen is U-vormig, terwijl hij bij
de mens hoefijzervormig is. De hoektanden van mensapen
zijn relatief groot en steken duidelijk boven het kauw-
oppervlak uit, terwijl ook de slijtsporen op de hoektanden
verschillend zijn. (Deze slijtsporen kunnen worden
bestudeerd met behulp van een elektronenmicroscoop.)
Dan is er nog het diasteem, een lege ruimte tussen de
snijtanden en de hoektanden, die nodig is om ruimte te
bieden voor de tegenoverliggende hoektanden. Zo’n
diasteem ontbreekt bij de mens. Wat deze kenmerken