
uitgebreid en dat dus alle voor Teylers Stichting ver-
worven tekeningen tot Christina’s bezit te herleiden
waren. Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat
deze Stelling niet houdbaar is. Don Livio zelf was wel
degelijk een belangrijk mecenas en verzamelaar, die
ongetwijfeld tekeningen heeft toegevoegd aan de collectie
die hij in 1692 gekocht had. Het is echter niet goed na te
gaan om welke tekeningen het precies gaat. Evenmin is
met zekerheid te zeggen wat zijn erfgenamen na 1713 nog
aan de verzameling hebben toegevoegd. Een uitzonde-
ringsgeval vormen de twee tekeningen van Giovanni
Paolo Pannini, die vermoedelijk rond 1740 ontstonden en
dus onmogelijk tot de verzameling van Christina of die van
Don Livio behoord kunnen hebben.
Afb. 7 Carlo Maratti, Aanbidding door de. koningen
Pen in bruin over een schets in rood krijt
Al is dus in lang niet alle gevallen met zekerheid te zeggen
door wie een bepaalde tekening, nu in Teylers Museum,
oorspronkelijk verworven is, toch blijft de verzameling
Italiaanse tekeningen uniek omdat ze een van de weinige
nog bestaande tekeningenverzamelingen is die haar
oorsprong tot in de zeventiende eeuw terug kan voeren. In
opbouw en keuze weerspiegelt de collectie onveranderd
de smaak en het artistieke inzicht van de twee figuren die
er het duidelijkst hun Stempel op zetten: koningin
Christina van Zweden en Don Livio Odescalchi.
C. van Tuyll
De eerste opzet van de Fundatiebibliotheek
aan de hand van Van Marums Journaal
Van 1782 tot 1790 heeft Van Marum zowel voor het
Kabinet der ‘Fossilia’ als voor dat van de ‘Physische
Instrumenten en Modellen van Nuttige Werktuigen’ en
voor de Bibliotheek joumalen gehouden. Zij beslaan
respectievelijk 23, 62 en 22 biz. manuscript, waarin
verscheidene historisch interessante gegevens te vinden
zijn. Zo blijken Directeuren van Teylers Stichting zélf
reeds op 8 februari 1780 (dus ruim vóór de bouw van de
ovale zaal) op de auctie van wijlen N.W. Kops het grote
werk Description des Arts et Metiers te hebben aange-
schaft, alsmede de bekende Encyclopédie (Diderot,
d’Alembert e.a.), - een aankoop die in dat prille stadium
zeker typerend is voor de geestesgesteldheid welke in de
jonge Stichting prevaleert: die van de Franse Ver-
lichting.
De allereerste aankoop door Van Marum, nog vóór hij
bibliothecaris werd, vond plaats op 15 april 1783: een
reeks van honderd en elf delen der Mémoires van de
Académie des Sciences te Parijs, gekocht op een veiling
van de collectie van wijlen Van Brakei voor / 490,-. Zij
vormt het begint van de vermaarde verzameling perio-
dieken die thans meer dan honderdduizend delen omvat,
in hoofdzaak zéér compleet en tot vóór de inflatieperiode
na de tweede wereldoorlog degelijk - de eerste honderd
jaren zelfs luxueus - ingebonden. Dit gedeelte van de
bibliotheek, dat der tijdschriften, heeft in Teyler altijd veel
aandacht gehad.
Op 25 juni 1784 wordt Van Marum tot bibliothecaris
aangesteld. Hij noteert aanstonds dat hij het als zijn
taak ziet, boeken aan te schaffen ‘welken er tot eene
Bibliotheek van den Directeur der Fossilia behooren’.
Toch had de bibliotheek reeds vanaf de oprichting van de
Fundatie in feite een veel breder oogmerk, en het is
bij voorbeeld zeer merkwaardig dat Van Marum zieh nooit
heeft beijverd, op natuur- en scheikundig gebied een ook
maar enigszins representatieve collectie te vormen zoals
die toch bepaald wel tot ‘een bibliotheek van de directeur
der fysische instrumenten’ zou hebben behoord. Die
bredere maar ook ändere opzet - namelijk als genoot-
schapsbibliotheek - dankt zij behalve aan de activiteiten
van Van Marum natuurlijk aan het bestaan van Teylers
beide Genootschappen.
Wat Van Marums aankoopbeleid betreft, vanaf omstreeks
1790 tot aan zijn dood in 1837 kocht hij hoofdzakelijk
botanische en zoologische boeken aan. Beide onderdelen
waren voor Teylers Museum van geen enkele betekenis,
maar hun belang voor Van Marum is duidelijk: Zoologie
bedreef hij als curator van het Kabinet van Natuurlijke
Zeldzaamheden van de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen (eerst op het Prinsenhof, later in de Grote
Houtstraat, na Van Marums dood op Spaame 17);
botanie beoefende hij als particulier, ijverig planten-
Afb. 8 Frontispice van het eerste
deel van de Encyclopédie ou dictionnaire
raisonné des Sciences, des
Arts et des Métiers, par une Société
de gens de lettres. Redacteuren
Diderot en d’Alembert. 35 folio
delen. Paris, 1751-1780.
De beroemde titelplaat is te ver-
delen in acht niveaus. Geheel be-
neden prijken de ambachten, de
‘arts et métiers’. De groep rechts
onder het midden wordt gevormd
door de wetenschappen van de
optica, de botanie, de chemie en de
landbouw. Schuin daarboven zijn
voorgesteld fysica, astronomie en
geometrie. Rechts daarvan, dus
geheel rechts op de plaat, zijn oude
en nieuwe geschiedenis gesymboli-
seerd, zij hebben de hulp van twee
schrijvers. Links van de astronomie
zien we een groep met de vier
kunsten muziek, schilderkunst,
bouwkunst en beeldhouwkunst. Geheel
links op de plaat, ten dele boven
de vorige groep, komen de littéraire
kunsten: poëzie, pastorale, epiek,
satire en drama. Direct boven de
fysica-groep staan als de meest
verheven bezigheden van de mens
théologie en fïlosofie. De allerhoog-
ste groep tenslotte wordt gevormd
door verbeelding (imagination), zoals
deze voortkomt uit de kunsten,
en rede (raison), voortkomend uit de
wetenschappen, die beide op hun
eigen manier de waarheid als ultiem
doel benaderen; daarbij wordt de
waarheid door de verbeelding met
bloemen gekroond, door de rede
(met wijsbegeerte en godgeleerd-
heid als hoge diensters) ontslui-
erd.
kweker als hij was. Zowel van de planten die hij kweekte
op zijn buiten ‘Plantlust’ als van het Kabinet der Maatschappij
werden, in 1803 respectievelijk 1810, uitvoerige
catalogi door Van Marum gepubliceerd, en vanzelf-
sprekend behoefde hij voor de duizenden determinaties
die daarvoor nodig waren een welvoorziene boekerij.
Wat de rol van de beide Geleerde Genootschappen van
Teyler aangaat, het volgende.
De Stichting had onder meer de boeken van Pieter Teyler
van der Hulst geerfd. Op 8 Oktober 1784 stelt Van Marum
voor, ‘de beide collegien’ te laten oordelen wat daarvan
bewaard diende te blijven en wat niet. Hij zelf stelt een lijst
op van de titels en zendt die eerst aan Teylers Godgeleerd
Genootschap. Inmiddels zoekt hij ook reeds boeken uit
die hij als bibliothecaris wenst te behouden. Naast enige
historische en archeologische werken zijn dit uitsluitend
een kleine twintig numismatische titels. ‘Al het overige
heb ik door den Boekverkoper Van Walree en C. laaten
opschrijven om in de volgende maand bij eene auctie
verkocht te worden’. In Teylers Tweede Genootschap
had Van Marum zelf zitting en op 15 Oktober 1784