
in de constructie zullen voor een aanzienlijke vertraging
zorgen. Op 8 april 1784 is het zover in de werkplaats van
Cuthbertson.
In gezelschap van Paets van Troostwijk ziet Van Marum de
machine daar voor het eerst werken. De resultaten vallen
tegen. De afvoer van de statische electriciteit op de glazen
schijven vormt het grootste probleem. Enerzijds moet de
afvoer via de collectoren en de primaire conductor zo efficient
mogelijk gemaakt worden. Anderzijds mag de electriciteit niet
weglekken via niet bedoelde wegen zoals de centrale as. Bij
een nieuwe beproeving van de machine op 7 mei 1984 besluit
Van Marum de houten stijl waarin de as draait te laten
vervangen door een constructie van glazen kolommen. Het
weglekken van de electriciteit via de as vormt de reden van
deze beslissing. Juist deze verandering zal voor een aanzienlijke
vertraging zorgen omdat deze glazen kolommen uit
Engeland moeten komen. Deze beslissing is ook niet zonder
risico’s omdat deze verbetering de machine/ 300,- duurder
maakL Hij heeft directeuren van Teylers Stichting niet
geraadpleegd, maar hij twijfelt er niet aan dat zij met deze
beslissing wel ingenomen zullen zijn!
Pas op 8 november 1784 is de machine opnieuw gereed. De
rest van de maand besteedt Van Marum aan experimenten.
Er worden nog wat kleine veranderingen aangebracht en op 3
december is de machine gereed.
Transport naar Haarlem
Het transport van de machine moet Van Marum met wel
enige zorg hebben vervuld. Warmeer de machine gereed is
schrijft Van Marum in 1784:
‘Den 9 December. Teneinde H.H. Directeuren der Fundatie,
in geval van een onvoorzien ongeluk by het transport, echter
overtuigd zoude zyn dat de machine tot zyne volkomenheid
gebracht was, en aan de voorgestelde verwachting beant-
woorde, had ik den 7 December de in de Stad zynde Heeren
v.d. Vlucht, Kuits, Hugaart en den Hr Secretaris Hovens
verzogt om met my dezen dach na Amsterdam te ryden, en
aldaar de werking der machine te beschouwen. Dan de Hr.
v.d. Vlucht hier toe alleen inclineerende of gelegenheid
hebbende, had ik daar toe meede verzorgt dat H.H. Dekker
en le Cie, met welke deze Heeren ik dan heeden te
Amsterdam ten huize van Cuthbertson gewacht zyn, alwaar
Heer Ed de machine hebben zien werken tot hunne (zoals zy
getuigden) volkoomene voldoening. De luchtgesteldheid
slechts matig günstig zynde waaren de straalen omtrent 3
duimen korter, dan die welke ik den 2 December gezien
had.’
Kortom de belangstelling van het thuisfront is niet over-
weldigend. Het zal Van Marum een zorg zijn.
Op 16 december wordt de machine per zolderschuit op
transport gesteld. De vorst zorgt voor vertraging maar op 24
december vindt de eerste demonstratie in het museum plaats.
Cuthbertson krijgt dan meteen zijn geld. Op 25 decemberj!)
overhandigt Van Marum de instrumentmaker een nieuw
verlanglijstje met accessoires bij de machine. Dit apparaat
blijft voorlopig het voomaamste speelgoed van Van Marum.
B E S C H R Y V I N G
E E N E R . O N C E M E E N GR .O O T E
ELECTRIZEER - MACHINE,
g e p l a a t s t i n
T E T L E R 9S M U S E U M
. t e . H . A A R L E M,
E N V A N D E
PROEFNEEMINGEN
M E T D E Z E L V E I N ’l ' WER.K G E S T E L D .
n o o i
M A R T I N U S v a n M A R U M ,
A. L. M. PHILOS. ET MED. DOCT., DIRECTEUR VAN MET NATURALIEN-KABINET
VAN DE IIOI.LANDSCHB MAATSCHAPPY DER WEETENSCIIAPPEN, VAN DE P11YSI-
SCIIE EN NATURALIEN- kahinfttEN EN B1HLIOTIIECARIS VAN TEYLEK’S
MUSEUM, CORRESPONDENT VAN DE KONINGI.YKE ACADEMIE DER
WEETENSCIIAPPEN TE PARYS, LU) VAN DE ÎIOLLANDSCIIE MAAT-
SCHAPPY, VAN IIET BATAAFSCHE, VAN IIET VLISSINGSCHE
EN VAN IIET UTREÇUTSCUE GENOOTSC1IAP.
T E H A A R L E M ,
by j o H. e n s c h e d £ en z o o n e n ,
cn J A N V A N W A L R
I 7 8 5-
Afb. 5 Titelpagina van het derde stuk van de Verhandelingen
Zijn Joumaal telt totaal 62 pagina’s, de eerste 42 gaan
voomamelijk over de Ongemeen Groote Electrizeer-machine.
De eerste publicatie hierover verschijnt in 1785, het derde
stuk van de Verhandelingen van Teylers Tweede Genoot-
schap.In de Voorreede daarvan schrijft Van Marum: ‘Het
Museum, omtrent voltooid zijnde, verzochten de Heeren
Bestuurders deezer Stichting mij in het voorleeden jaar, dat ik
op mij wilde neemen het aanleggen en bestieren der
Physische en Naturalien-kabinetten en der bibliotheek van dit
Museum. Dit veizoek nam ik des te gereeder aan, terwijl de
Natuurkunde en de Natuurlijke Geschiedenis zederd lang
mijne geliefde weetenschappen geweest zijn’.
Alsof hij het zelf niet zo mooi had kunnen bedenken!
A. Wiechmann
De auteur dankt J.G. de Bruijn, Bibliothecaris en Archivaris van Teylers
Stichting, voor punctuele en razendsnelle levering van gegevens, alsmede
voor aangename en nuttige discussies.
Tentoonstelling Italiaanse Tekeningen
Van 13 april tot en met 9 juni is in het museum de
tentoonstelling Italiaanse Tekeningen te zien. De tekeningen
dateren uit de 15de tot en met de 17de eeuw, een
aantal wordt voor het eerst in Nederland geexposeerd.
De tentoonstelling werd samengesteld naar aanleiding
van de publicatie van het boek van dr. Beri W. Meijer, /
grandi disegni italiani del Teylers Muséum di Haarlem
(Milaan 1984; ook beschikbaar in een Engelstalige
editie). Tachtig kleurenreproducties en een groot aantal
tekstillustraties in deze fraai verzorgde uitgave bieden een
overzicht van de rijkdom van dit deel van de museum-
collecties. Daamaast bevat het werk een uitgebreide en
informatieve inleiding over de geschiedenis van de
verzameling Italiaanse tekeningen, waarin tal van nieuwe
gegevens verwerkt zijn. Het boek, totaal 278 pagina’s, is
niet in de boekwinkel maar wel in het muséum verkrijg-
baar: ko sten / 150,-.
Veel minder kostbaar, maar ook aanzienlijk eenvoudiger
is een catalogus bij de tentoonstelling, in vorm verge-
lijkbaar met Teylers Muséum Magazijn, 12 pagina’s:
/ 3,-.
Hier geven we nog eens een samenvatting van de
bijzondere oorsprong van de collectie tekeningen in
Teylers Muséum. De tentoongestelde tekeningen vormen
een onderdeel daarvan.
De geschiedenis van de verzameling Italiaanse tekeningen
in Teylers Muséum
De vijfenzestig tekeningen in deze expositie maken deel
uit van de ongeveer tweeduizend bladen die Teylers
Stichting in 1790 in Rome verwierf van het hoofd van de
familie Odescalchi, de hertog van Bracciano. De Odes-
calchi’s bezaten een grote tekeningenverzameling, waar-
van de voor Teyler aangekochte bladen slechts een
onderdeel vormden. De verzameling was in hoofdzaak
bijeengebracht door Don Livio Odescalchi (1652-1713),
hertog van Bracciano en een neef van paus Innocentius
XI. Hij had in 1692 van marchese Pompeo Azzolini de
kunstcollecties gekocht die laatstgenoemde indirect ge-
erfd had van koningin Christina van Zweden. Langs die
weg zijn zodoende Italiaanse tekeningen uit het bezit van
de welhaast legendarische vorstin in Haarlem beland.
Christina had in 1654 afstand gedaan van de Zweedse
troon en zich, bekeerd tot het rooms-katholieke geloof, in
Rome gevestigd, waar zij op grote voet leefde en een
belangrijke persoon werd in het culturele leven van de
stad. Al voor haar vertrek naar Rome had Christina
kunstwerken verzameld: de beschikbare bronnen spreken
met name van tekeningen van zestiende-eeuwse meesters
als Michelangelo, Rafael, Giulio Romano en Goltzius.
Tijdens haar Romeinse verblijf breidde de vorstin die
collectie verder uit, en eigentijdse toeristen en kunst-
kenners lieten zich vol lof uit over haar gevoel voor kunst
en over de omvang en pracht van haar kunstverzameling.
Helaas zijn wij, wat de tekeningen betreft, slecht geinfor-
meerd over de precieze samenstelling van haar bezit. We
weten dat Christina tenminste zeven albums met tekeningen
bezat, met onder andere werk van hierboven
genoemde kunstenaars, maar van slechts één album is een
inhoudsopgave bewaard gebleven. Daarin worden 166
tekeningen beschreven, meestal zonder vermelding van de
naam van de kunstenaar. Ongeveer zestig van die
Afb. 6 Rafaël of diens atelier, De heilige Margaretha van Alexandrie,
zwart krijt, wit gehoogd, op bruin geprepareerd papier
tekeningen zijn nu in Haarlem terug te vinden. Daamaast
mag worden aangenomen dat de bladen van Michelangelo,
Rafael en Giulio Romano, sommige zijn nu geexposeerd,
eveneens tot de verzameling van Christina van Zweden
behoord hebben.
Wat de zeventiende-eeuwse tekeningen in haar collectie
betreft, zijn we nog minder goed geinformeerd. Christina
bewonderde het werk van Pietro da Cortona, Salvator
Rosa en Carlo Maratti en het is mogelijk dat de
Haarlemse tekeningen van die kunstenaars uit haar
collectie stammen. Een eigentijdse bron vermeldt dat
Christina ‘oneindig veel tekeningen’ van Guercino bezat:
hoorden de ongeveer honderd bladen van die meester in
Teyler daartoe? Het is niet met zekerheid te zeggen.
Christina van Zweden overleed in 1689. Haar universeel
erfgenaam, kardinaal Decio Azzolini, overleefde de
koningin slechts enkele maanden en zo kwam haar
complete kunstbezit in handen van Pompeo Azzolini.
Drie jaar later verkocht deze Christina’s verzamelingen,
inclusief ‘alle boeken met tekeningen en prenten’, aan
Don Livio Odescalchi.
Vroeger ging men ervan uit dat Don Livio en zijn
nakomelingen de collectie niet of nauwelijks hadden