
Zo is bijvoorbeeld komen vast te staan dat veel
penningen die de herinnering vasthouden aan successen
uit de Tachtigjarige oorlog, in officièle opdracht
ontstaan zijn: regeringscolleges lieten penningen maken
om exemplaren in goud aan hooggeplaatste personen te
vereren en lieten dat uitvoeren door de functionarissen
van de provinciale munthuizen. In de loop van de 17e
en 18e eeuw traden echter deze ambtelijke initiatieven
sterk op de achtergrond, al bleven zulke opdrachten wel
voorkomen. Zeer overwegend gaat dan echter het
initiatief uit van professionele medailleurs die in het
ontwerpen en verkopen van hun penningen een bestaan
vonden. Zij werkten deels in opdracht, zoals voor de
eerder genoemde familiepenningen, deels voor een vrije
markt, voor verkoop aan belangstellenden en vooral
voor het toenemend aantal verzamelaars, die sinds de
17e eeuw naast Romeinse munten meer en meer ook
‘moderne’ penningen systematisch gingen bijeen-
brengen. Zo zijn gebeurtenissen uit de glorieuze
geschiedenis van de koning-stadhouder Willem III in
metaal vastgelegd door diverse medailleurs die
wedijverden om de gunst van een groeiende clientèle
van zowel bewonderaars en partijgenoten van de vorst
als liefhebbers van ‘historiepenningen’.
Jan Boskam (overleden na 1709), Zeeslag bij La Hague 1692.
Vz. Willem III, kz. de Engelse eenhoom en de Nederlandse
leeuw jagen de Franse haan op de vlueht.
Net zo ging het in de 18e eeuw: medailleurs maakten
penningen van zeer uiteenlopende kwaliteit en prijs
wanneer een voorval of een persoon de publieke
aandacht trok en zij maakten hun product bekend door
ze uit te stallen achter een winkelruit, door
beschrijvingen te laten drukken, door advertenties in
couranten te plaatsen enz. In wezen is dit niet meer
veranderd: penningen worden nog steeds deels in
opdracht van personen, comite’s, verenigingen of
overheden gemaakt en bestemd voor een bepaalde
groep, deels door kunstenaars of fabrikanten uitgebracht
in de hoop er een koopkrachtige vraag voor te vinden.
H.E. v. G.
Tentoonstellingen
Schenkingen van kunstenaars
Deze tentoonstelling omvat het werk van vijf zeer
verschilfende tekenaars: Isaac Israels, Nicolaas Bastert,
Joseph Teixeira de Mattos, Aart van Dobbenburgh en
Elisabeth Bol-Smit.
De enige relatie tussen de kunstenaars is, dat hun werk
posthuum of bij het leven aan Teylers Museum
geschonken werd. Vele decennia waren de
Kunstverzamelingen voor uitbreiding van schenkingen
afhankelijk. Wij zijn zeer erkentelijk dat zoveel
belangrijke kunstenaars Teyler een waardig onderdak
voor hun werk vonden. Door ruimtegebrek kan van
federe kunstenaar slechts een kleine selectie getoond
worden.
Van de 50 schetsboeken van Isaac Israels, die in 1935
na zijn dood aan Teyler werden geschonken, kunnen er
ditmaal maar 20 opengeslagen worden geexposeerd. De
verschilfende perioden in zijn leven worden getoond
met schetsboeken uit Amsterdam, Londen, Parijs en
Den Haag. De bladen dragen sterk het prive-karakter
van snelle persoonlijke notities, niet direct voor onze
nieuwsgierige ogen bestemd, maar bijzonder boeiend
door de spontaniteit.
Nicolaas Bastert gebruikt zijn groot formaat
schetsboeken vooral om buiten de conceptie van een
schilderij geheel te registreren en de essentiefe
toonwaarden en lichteffecten snel maar compleet te
noteren. De schilderijen ontstaan in het atelier, zoals
ook duidelijk blijkt uit de schets van een schaapskooi
met daarbij het schilderij van hetzelfde onderwerp, dat
tijdens het leven van de kunstenaar werd aangekocht.
Wij danken deze zeer uitgebreide collectie tekeningen
aan de zoon van de Schilder, J.N. Bastert, die tezamen
met mevrouw Bastert 58 schetsboeken en vele losse
tekeningen en documentatie in 1974 heeft geschonken.
Joseph Teixeira de Mattos heeft zijn gehele leven een
bijzondere band met Teylers Museum onderhouden.
Reeds in 1933 verzorgde de toenmalige conservator
H. van Borssum Buisman een tentoonstelling van zijn
werk en na de oorlog werd een groot gedeelte van zijn
oeuvre hier bewaard. Het is een bijzonder omvangrijke
collectie, die tot zijn dood in 1971 jaarlijks werd
aangevuld met recent werk. Het is de bedoeling dat
later Teylers Museum eigenaar wordt van het grootste
gedeelte van het werk van deze uitzonderlijke en te
weinig bekende tekenaar.
In mevrouw Elisabeth Bol-Smit eren wij een zeer
veelzijdige en tot op hoge leeftijd creatieve kunstenares.
Ook als zangeres en dichteres heeft zij naam gemaakt.
Zij is gehuwd met de oud-directeur van het Dordrechts
Museum. Uit een grotere schenking werden 8
tekeningen gekozen.
Tenslotte kan een selectie uit het omvangrijke grafische
werk van Aart van Dobbenburgh getoond worden. Uit
de nalatenschap van zijn vriend A.D. Huysman werd
door de familie in 1968 een groot aantal litho’s
geschonken. Sindsdien werd door de zeer productieve
kunstenaar de collectie regelmatig met recent werk
uitgebreid.
J.H.v.B.B.
Vierde tentoonstelling Postzegels in Teylers Museum
De vierde historische tentoonstelling van postzegels in
Teylers Museum is een vervolg van de voorafgaande.
Gaf deze nog een overzicht van de zegels der vele
Duitse vorstendommen, dit beeid eindigde met de
samensmelting van de meeste postadministraties en het
eenheidszegelbeeld van het ‘Norddeutscher Postbezirk’.
Voor de Zuidduitse en voor enkele Noordduitse
‘Bezirke’ bleven de postzegels van de Prins van Thum
und Taxis tot 1867 in gebruik; in 1868 versehenen de
zegels van het ‘Norddeutscher Postbezirk’ en deze
bleven in gebmik tot 1872, het jaar waarin het Duitse
keizerrijk onder Wilhelm I van Hohenzollem een feit
werd; aanleiding tot uitgifte van nieuwe postzegels voor
geheel Duitsland.
Merkwaardigerwijs vertoonden deze zegels niet het
portret van het staatshoofd, maar een typisch Duits
symbool: een adelaar, eerst met neerhangende, spoedig
echter met opgerichte vleugels. Blijkbaar was dit
symbool niet kenmerkend genoeg; reeds in 1900 werd
de adelaar vervangen door de gehamaste strijdfiguur
Germania, die tot het eind van het keizerrijk in 1918
het postzegelbeeld bleef beheersen. Keizer Wilhelm I
werd slechts op de zegels van 3 en 5 mark onduidelijk
afgebeeld, terwijl Wilhelm II nimmer op de postzegels
verscheen.
Zo belangrijk werd de vereniging van de Noord- en
Zuidduitse staten in historisch opzicht geacht, dat de 2
mark postzegel een allegorie daarvan afbeeldt met het
onderschrift: Seid einig, einig, einig.
De Republiek van Weimar, die op het keizerrijk volgde
(1919-’20) kreeg helaas spoedig (1922) met de enorme
inflatie van de Duitse mark te maken, hetgeen op de
postzegels tot uiting kwam in de snelle opeenvolging
van series met muntwaarden eerst van duizenden, dan
van miljoenen en vervolgens van miljarden marken
(1923). De hoogste postzegelwaarde bedroeg 50
miljard mark; daama werden slechts strookjes met een
geschreven, fictieve, waarde gebruikt totdat eind 1923
de mark werd gestabiliseerd en het laatst bestaande
type postzegels zonder aanduiding van de muntwaarde
(goudmark) verscheen.
Spoedig werd deze serie vervangen door een nieuwe,
waarbij men weer teruggreep naar het oude symbool
van de adelaar met hangende vleugels. Nadat nog twee
series postzegels, een met portretten van kunstenaars en
staatslieden en een, de laatste, met de afbeeldingen van
de Presidenten Ebert en Von Hindenburg, door de
Republiek van Weimar waren uitgegeven, ging deze ten
onder aan de expansie van het z.g. ‘Derde Rijk’, dat
zieh door uitgifte van drie zegels met het portret van
Frederik de Grote en van een Wagner-serie
aankondigde (1933). Gedurende de regering van
de Republiek van Weimar bleef de Freistadt Danzig
als zodanig voortbestaan; zij werd in 1939 opgeheven.
A. v.d. W.
Nieuwe aanwinsten
Een interieurportret van Wybrand Hendriks
Van Wybrand Hendriks, kasteleyn en opzichter van
Teylers Kunstverzamelingen van 1785 tot 1820 heeft
het museum ondanks de benarde financiele
omstandigheden in de afgelopen twaalf jaar toch vier
schilderijen kunnen verwerven door bereidwilligheid
van de eigenaren en steun van het Anjerfonds.
Dat waren De Soepuitdeling, De Stovenzetster in de
Nieuwe Kerk, een Wildstilleven en Het Melkmeisje.
Voor de succescolle Hendriks tentoonstelling in 1972
heeft het museum een beroep mögen doen op vele
bruikleengevers, die allen medewerking verleenden.
Ook mevrouw H.A.C. Muller Massis in Den Haag,
zelf kunsthistorica en werkzaam bij het Rijksbureau
voor Kunsthistorische Documentatie. Zij liet bij die
gelegenheid doorschemeren dat dit aantrekkelijke
schilderij van Hendriks, hoogstwaarschijnlijk een 18e
eeuws familielid, de vrouw van de Haarlemse predikant
Willem Mobachius Quaet (1736-1792) voorstellende,
voor Teylers Museum bestemd was.
W. Hendriks, portret van mevrouw Mobachius Quaet. Schenking
van mevr. H.A.C. Muller Massis, Den Haag.
Na haar overlijden op hoge leeftijd in de zomer van
1983 bleek zij inderdaad deze gedachte in haar
testament te hebben vastgelegd.
Het schilderij van 48 x 57 cm uit 1801 is een van die
aantrekkelijke interieurportretten op klein formaat