
■>.- . . . . . . .
Verso tekening Geertje Dircksz op de rug gezien, rood krijt.
Wijnman en Vis is immers onomstotelijk aangetoond
dat Geertje, weduwe van de trompetter Abraham
Claesz, uit Ransdorp afkomstig was.
Geertje is dan dezelfde als ‘het boerinnetje van Rarep
of Ransdorp in Waterlant’, door Houbraken in de
biografie over Rembrandt beschreven als ‘wat klein van
persoon, maar welgemaakt van wezen en poezel van
lichaam’ - Een beschrijving die past bij het model staan
van Geertje, die overigens Rembrandts vrouw genoemd
wordt. Deze mededeling kan afkomstig zijn van
Houbrakens leermeester Hoogstraten, die op zijn beurt
leerling van Rembrandt was en goed op de hoogte van
de huiselijke omstandigheden.
Men heeft deze période in Rembrandts leven lang
verzwegen om het geïdealiseerde beeid van de grote
meester niet te verstoren. De onrechtvaardigheden van
de geëmotioneerde kunstenaar werden vergeten, tot
uitvoerige publikaties de laatste decennia de waarheid
aan het licht brachten.
Geertje was na de dood van Saskia in 1642 voor de
verzorging van Titus in Rembrandts huis gekomen.
Aanvankelijk was er een goede verstandhouding,
blijkens de gift aan Geertje van de juwelen van Saskia.
Ook moet Geertje zeer op Titus gesteld zijn geweest
omdat zij de juwelen in haar testament weer aan hem
vermaakt. De juwelen worden echter een geschilpunt en
als Hendrikje Stoffels de plaats van Geertje gaat
innemen verdwijnt deze in 1649. Rembrandt
bewerkstelligt dat Geertje, die hem van gebroken
trouwbeloften beschuldigt, in 1650 in het Goudse
tuchthuis wordt opgesloten. Door toedoen van haar
familie wordt Geertje in 1655 uit Gouda vrijgelaten en
verblijft verder in haar geboorteplaats Edam.
Voor de meer uitvoerige documentatie verwijzen we
naar de literatuur en bepalen ons verder in hoofdzaak
tot de voorstelling. Onmisbaar is hierbij de reeds lang
geconstateerde samenhang met een andere tekening in
het British Museum. De beide tekeningen waren lang in
Engeland tezamen - eerst in de collectie van Th.
Lawrence, die ongeveer 100 Rembrandt-tekeningen
bezat en na zijn dood (1830) in de verzameling
Esdaile. Na diens dood werden ze in 1840 geveild. De
rugtekening kwam naar Nederland en werd in 1866 op
de veiling Leembrugge door Teylers Direktem Van der
Vlugt voor / 420,- gekocht en in de verzamelingen
opgenomen.
In een artikel in de Kroniek van het Rembrandt-huis
heeft Nigel Konstant verondersteld dat Rembrandt voor
Rembrandt, portret Geertje Dircksz, 13 x 7.8 cm pen en penseel
in bruin. Reproductie met dank aan de Trustees of The British
Museum.
de frontale tekening van een Spiegel gebruik zou hebben
gemaakt. Bij nadere beschouwing blijkt dat spiegelbeeid
echter onverenigbaar met het rugaanzicht, zodat eerder
verondersteld moet worden dat beide tekeningen kort na
elkaar en onafhankelijk van elkaar op dezelfde dag
ontstaan zijn.
Het hoofd dat op de Teyler tekening achter de tafel te
zien is werd op zeer verschillende wijze geinterpreteerd,
van ‘Jonge man met baby op schoot’ tot ‘Titus de trap
opkomend’.
De meest voor de hand liggende verklaring lijkt mij
echter dat Geertje door Rembrandt gevraagd werd op
het atelier te poseren wat zij, de stofdoek nog in de
hand, deed. Achter de tafel zien we dan het hoofd en
tekenbord van een leerling, bezig om het frontale
aanzicht te tekenen. In tweede instantie werd door
Rembrandt van plaats gewisseid met deze leerling en
kwam de frontale tekening tot stand waarbij Geertje op
een hogere kruk inmiddels wat steun gezöcht heeft. De
beide tekeningen moeten zittend op een läge kruk
gemaakt zijn. Blijkens verscheidene tekeningen (o.a.
van Renesse) waren er op Rembrandts atelier zowel
hoge als läge krukken aanwezig.
De keuze van de hoogte van het oogpunt was bij de
conceptie van het kunstwerk van groot belang.
Meestal was de Schilder vrij laag gezeten of werd het
model op een verhoging geplaatst. Vooral voor portret
werd vaak voor een ooghoogte iets boven of gelijk met
het tafelblad gekozen.
Een overweging kan geweest zijn dat de schilderijen,
vooral de regentenstukken, vaak vrij hoog boven een
lambrizering gehangen werden, waardoor de blik van de
geportretteerde naar beneden op de toeschouwers
gericht was.
Belangrijker was echter het streven naar
monumentaliteit van het portret. Vooral voor de
staande figuur was een laag oogpunt een vereiste. Het
was tevens eerbetoon aan de persoonlijkheid.
Wanneer dan de eindconclusie juist is dat de beide
tekeningen Geertje Dircksz voorstellen, dan moet de
stijlcritische datering van Benesch omstreeks 1636
herzien worden en veranderd in 1642, een consequentie
die ook door Prof. Seymour Slive aanvaard wordt.
J.H.v.B.B.
Literatuur:
Mr. D. Vis, Rembrandt en Geertje Dircksz, uitgave
H.D. Tjeenk Willink, Haarlem, serie Noord Hollandse bijdragen,
1965
Mr. H.F. Wijnman, Zestigste jaarboek Amstelodamum, 1968,
blz. 103, De geschiedenis van Geertje Dircksz
Arnold Houbraken, De groote Schouburgh der Nederlandsche
Kunstschilders en schilderessen (1718-21)
Nigel Konstant, Over het gebruik van modellen en Spiegels bij
Rembrandt. Kroniek van het Rembrandthuis, 1978/1, blz. 24
Mej. L.C.J. Frerichs, Noord Holland, le jaargang. blz. 72
Benesch, Vol. 1, blz. 76, no: 315
E. Haverkamp Begeman Kunstchronik 1961, vol. 4, blz. 25
J. Rosenberg, Art Bulletin, vol. 38
J.Q. van Regteren Altena-Drawings from the Teylers Museum,
London, 1970, blz. 25, no: 24
B. Haak-Rembrandt, blz. 216, afb. 216 en 217
De betrekkingen van Georges Cuvier met
Teylers Museum
De politieke verhouding Nederland-Frankrijk rond
1800
Alvorens nader in te gaan op de relatie tussen Van
Marum, de eerste directeur van Teylers Museum, en de
beroemde Franse paleontoloog Georges Cuvier, is het
misschien nuttig de historische politieke context
summier weer te geven.
Aan het eind van de 18-de eeuw barst de strijd om de
hegemonie tussen de mogendheden Engeland en
Frankrijk in alle hevigheid los. In het spei dat dan
gespeeld wordt, is voor Nederland, de Republiek der
Zeven Verenigde Provinciën, slechts een passieve rol
weggelegd. Groot is echter de invloed van deze strijd
op de binnenlandse politieke en maatschappelijke
verhoudingen.
Onder Franse invloed is in de jaren ’70 in Nederland
een nieuwe politieke groepering ontstaan: die der
Patriotten. De door hen bestreden Oranjepartij is sterk
op Engeland en Pruisen gericht. In 1780 (het jaar van
de bouw van de Ovale Zaal) begint de door de
Patriotten uitgelokte Vierde Engelse Zeeoorlog
(Doggersbank). Deze oorlog duurt vier jaar en zal in
een afgrijselijke echec voor de Republiek eindigen.
Binnenlandse politieke twisten (Goejanverwellesluis)
leiden in 1787 tot de inval van een Pruisisch leger
waarbij zelfs Amsterdam, nog steeds de eerste koopstad
van Europa, enige tijd bezet wordt. Talrijke Patriotten
nemen de wijk naar Frankrijk, in welk land in ’89 de
revolutie uitbreekt, die zal leiden tot het uitroepen van
de republiek, ‘één en ondeelbaar’ (Danton), op 22
September 1792.
Begin januari 1795 vallen de Franse generaal Pichegru
met zijn Sansculotten en de Patriot Daendels met zijn
Bataafs legioen via de bevroren rivieren ons land
binnen. De bevolking ontvangt hen met gejuich. Op
18 januari vlucht Stadhouder Willem V naar Engeland.
De Franse tijd is begonnen, welke zal duren tot 21
november 1813. In naam blijft Nederland als Bataafse
Republiek nog onafhankelijk, maar het land is zwaar
schatplichtig aan Frankrijk.
In de volgende jaren wordt de staatsinrichting
voortdurend gewijzigd. Politieke stabiliteit wordt pas
verkregen na de installatie van Napoleons broer
Lodewijk tot koning der Bataven in 1806. Het
Nederlandse staatsbestel wordt dan gemodemiseerd.
De ‘Code Napoleon’ wordt op een enigszins aangepaste
wijze hier ingevoerd, omdat ‘een natie van twee miljoen
geen eigen wetgeving kan hebben’.
Ook op het gebied van onderwijs, kunst en
wetenschappen vinden reorganisaties plaats. Koning
Lodewijk is diep onder de indruk van de capaciteiten en
prestaties van Van Marum. Op 28 april 1807
onderscheidt de koning Van Marum met de Ordre
Royale des Mérites. Bovendien wordt Van Marum
uitgenodigd om zitting te nemen in de Commissie die
het onderwijs aan de universiteiten moet reorganiseren.
In 1808 wordt Van Marum lid van de Commissie ter
oprichting van het Institut Royal des Sciences, de
voorloper van de Koninklijke Nederlandsche Académie
van Wetenschappen.
Met de vaderlandse économie gaat het minder goed.