
citeyt zo berucht maakte. Dat een begeerig zynde dezelve
te zien, en niettegenstaande de zo afschrikwekkende ver-
halen de schok zelfs te gevoelen, gaf dit aan verscheidene
lieden gelegenheid hunne brood te winnen door gansch
Europa bykans met deezen toestel rond te reisen, en de
proef te tonen. Daar nu dit verschynzel zo zeer de ver-
bazing van ider naar zieh toe trok, begonden de Natuur-
kundigen als om stryd te waghen, om de omstandigheiden,
welke tot het voortbrengen van dit verschynzel vereist
worden, en met hetzelve gepaard gaan, nader te bepalen.
Gralath5, ene Duitscher, was de eerste die den 10 April
ontdekte, dat de schok aan verscheidene personen te gelyk
kan meegedeeld worden.
Winkler nam waar, datmen den Fles kan ontladen, zonder
ene schok te gevoelen. Hy leide ook den 28 July 1746
reeds den schok längs enige eilen lopend water.
Dr Watson vond met Dr Bevis6 dat met water gevulde
flessen, die van buiten met enige leiders (aan, A.W.) de
oppervlakte bekleed zyn, veel sterker schokken geven,en
dat men dan de fles niet zelf behoefde aan te raken, of in de
hand te houden om de schok te krygen gelyk te voren toen
men dezelve niet bekleed had, maar dat het genoegzaam
was aan ene hand door aanraaking met het buitenste van
de fles gemeenschap te hebben. Verder namen zy waar,
dat het niet vereist wordt dat de fles van binnen met
Afb. 15. Dlustratie van Nollets proeven met de Leidse flessen. BijD:
‘De 2e sehok dode den spreeuw de vink kwam weer by’
ene leidende stof opgevuld is, maar dat het genoegzaam
zy, als zy er slegts mede bekleed is. Hier uit vloeyde dan
ook aanstonds voort dat tot het geven van ene schok juist
geen vles vereischt wordt, maar dat ene glazen ruit aan
beide zyden bekleed, hier even geschikt toe is.
Wilson ontdekte, dat men de schok aan enig byzonder deel
van het lichaam geven kan. Die waameming is van veel
gebruik in het aanwenden der Electrike schok ter herstel-
ling van verlammingen of andere ziektens.
Nollet was de eerste die door de Electrike schok een dier
dood kreeg, hy gebruikte hier voor een spreeuw en een vink
- de eerste schok maakte henbeweegloos, doch (zy, A.W.)
herleefden na wynige oogenblikken. De 2e schok dode den
spreeuw de vink kwam weer by.
Proeven wegens de schielyke voortgang der Electrike
schok
In Vrankryk zo wel als in Duitschland deed men proeven
ter ontdekking hoeveele menschen den schok van der-
zelfde fles konden gewaar worden. De Abt Nollet gaf
dezelve in ’s konings byzyn door ene ontlading aan 180
van den Guarde, en in het Carthusers Klooster te Parys
maakte de gehele gemeente door middel van Yzerdraden
tusschen elk paar lieden, een lyn uit van Negen honderd
toises7. Deze lyn overtrof verre de lyn van de 180 van
den Guarde, en echter voedlen zy allen de schok op
hetzelfde ogenblik.
Naderhand liet men de schok (door A.W.) een draad van
2000 toises gaan, doch men kon dan niet bemerken, dat zy
hiertoe den geringsten tyd besteden.
In Engeland deed D1" Watson, vergezeld met enige leden
van het Koninglyk genoodschap, verscheidene proeven
betrekkelyk de voortleiding der Electrike schok. Hij vondt
in de eerste plaats, dat de Electrike schok dan alleen op de
kortst mogelyke wyze of längs den kleinsten omtrek gaat,
wanneer de lichamen, door welke zy geleid kan worden,
gelyke goede leiders (zyn A.W.): doch wanneer zy hier in
van elkander verschillen, gaat de schok altoos door de
beste leiders, schoon de lengte eens zo groot zy.
Men vond vervolgens, dat de schok ook en zeer wel door
het water wordt voortgeleid. eerst lieten zy den schok gaan
dwars door de Theems by de Westminstersche; naderhand
leideden zy de schok längs dezelfde rivier ter lengte
van 2 mylen, en leide ze weer ter lengte van 1 myl teruch
over de grond. doch zy vonden niet dat dezelve door den
groten omtrek in ’t minst verswakt was.
Naderhand leideden zy de schok door een omtrek van 4
mylen. de uitkomst luide insgelyks, dat dezelve op de
verste afstand van de fles op het zelfde ogenblik, en even
sterk gevoeld wierd.
M. v. M.
Noten
1. Eerste publicatie van een openbare les van Martinus van Marum,
waarschijnlijk in 1782 gegeven. De tekst van het handschrift is
hier letterlijk gehandhaafd. Hoewel de spelling en interpunctie van
Van Marum niet altijd consequent zijn, leek dit toch te verkiezen
boven een bewerking in hedendaags Nederlands.
2. M. l’Abbé Nollet, Observations sur quelques nouveaux phénomènes
d'Electricité, Mémoires de mathématique et de physique
tirés des registres de l’Académie Royale de Sciences, (1746),
Imprimerie royale, Paris, 1751.
Van Marum schrijft een gedeelte van de Franse tekst in de marge,
hij beschikt in 1782 nog niet over de bibliotheek van Teylers
Stichting.
3. Het handschrift van Van Marum wordt hier veel slordiger.
Kennelijk heeft hij dit later in grote haast geschreven: Van Marum
geeft hier geen verwijzing maar kennelijk refereert hij aan: J.H.
Winkler, Die Stärke der elektrischen Kraft des Wassers in
gläsernen Gefässen (1746).
4. Priestly, J. The History and present state o f electricity, (1767,69,
75), Londen.
5. Gralath, J., Geschichte der Electrizität, (1747), Dantzig
6. Philosophical Transactions, 45, (1749) p. 62, 77
7. Oude lengtemaat: 1 toise = 1.949 m.
A.W.
Het penningkabinet van Teylers Museum
Résumé van een voordracht met lichtbeeiden van prof. dr.
H.E. van Gelder, op de jaarvergadering van de Stichting
Vrienden van Teylers Museum op 16 juni 1984
Teylers penningkabinet is formeel de oudste openbare
verzameling op numismatisch gebied in ons land. In het
testament van Pieter Teyler waaruit in 1778 de Stichting
voortkwam, wordt naast bibliotheek en prent- en teken-
kunst uitdrukkelijk een ‘verzameling van médaillés’ ge-
noemd, terwijl in hetzelfde stuk ook de penningkunde als
één van de in het kader van de stichting te beoefenen
wetenschappen wordt opgesomd.
Wat de wel niet erg grote collectie precies bevat heeft, is
thans niet meer na te gaan. Waarschijnlijk waren het in
hoofdzaak gedenkpenningen die betrekking hadden op de
Nederlandse geschiedenis van de 17e en 18e eeuw, wat
toen ‘moderne penningen’ heette. Dat verzamelde het
Afb. 16. Reinier Arondeaux, zilveren penning bij het eeuwfeestvan
de Verenigde Oostindische Compagnie, 1702. (verkleind)
merendeel van de tijdgenoten, meestal naast Romeinse
munten, die ook vooral als een illustratie van de geschiedenis
gezien werden. Voor die laatste had Teyler kennelijk
geen interesse, evenmin als voor middeleeuwse en
latere muntstukken, die pas in de 19e eeuw onder invloed
van de Romantiek de aandacht gingen trekken.
De huidige omvang kreeg de verzameling echter pas in de
tweede helft van de 19e eeuw, toen opeenvolgende conser-
vatoren met grote kennis van zaken en ruime middelen
systematische aankopen deden, waarbij het 18e eeuwse
programma werd aangehouden. Zo groeide de verzameling
Nederlandse penningen, waarin niet alleen de poli-
tieke geschiedenis met historiepenningen, maar ook so-
ciaal-economische aspecten met gildepenningen, familie-
penningen enz. ruim vertegenwoordigd zijn, tot een der
grootste in het land; zij onderscheidt zieh door bijzonder
goede kwaliteit van vele exemplaren en door de aanwezig-
heid van talrijke zeldzaamheden en unica.
Het kabinet is niet, zoals het weinig jongere, in 1816
gestichte Koninklijk Penningkabinet, een algemene collectie
geworden die aile deelgebieden van de numismatiek
omvat. Evenmin is het te vergelijken met de grote provinciale
en gemeentelijke verzamelingen die in de loop van
de 19e eeuw ontstonden en zieh specialiseerden op
munten en penningen die betrekking hebben op een
beperkt geografisch gebied, en nog minder met de vele,
meest nog jongere instellingen die zieh richten op een
enkel onderdeel van de numismatiek.
Hoewel de verzamelaktiviteit gericht bleef op het gehele
gebied van de Nederlandse penningen aansluitend bij de
sinds 1778 aanwezige kem, is daar omstreeks de eeuw-
wisseling een omvangrijke muntencollectie bijgekomen.
Kort na elkaar werden als legaat twee particulière verzamelingen
verkregen, resp. van Westffiese munten en
van Gelderse munten, die beide op hun spéciale terrein de
belangrijkste in Nederland waren. Hierdoor heeft Teylers
penningkabinet ook op het gebied van de voordien nauwe-
lijks vertegenwoordigde Nederlandse munten een voor-
aanstaande plaats gekregen.
Wanner over enige tijd het kabinet met zijn unieke uit
1889 daterende meubilair weer voor bezichtiging open-
gesteld wordt, zal de nadruk overeenkomstig de 18e
eeuwse grondslag op de rijke sériés van Nederlandse
penningen uit de 16e - 20e eeuw liggen, maar daamaast zal
ook een ruime selectie van Gelderse en Westfriese munten
getoond kunnen worden.
H.E. v. G.