
Afb. 10. Andres Schelfhout (1787-1870)-P an o ram a zwart krijt,
penseel in kleur.
karakter tussen deze beide beeidtypen tracht te verklären.
Appleton beschrijft het panoramatype van Koninck daar-
in als een open beeldvorm, die onze blik geen enkel
houvast biedt. Hij contrasteert dit met een door middel van
coulissen opgebouwd landschap, zoals de ets van Rembrandt
te zien geeft. Vervolgens verbindt hij deze verge-
lijking aan een geschrift van de zoöloog Konrad Lorenz,
waarin het gedrag van de mens wordt beschreven, als deze
uit het woud in het vrije veld treedt. Volgens Lorenz is de
mens, op het moment dat hij de bosrand zal verlaten,
geneigd een ogenblik stil te staan. Hij kan dan nog korte
tijd profiteren van de beschutting, die het bos hem biedt,
om bijvoorbeeld een mogelijk vijand te ontdekken, waarbij
hij zelf niet in het oog loopt. Pas als hij zieh veilig voelt, zal
hij tevoorschijn durven komen en het bos de rug toe keren.
Bij deze laatste gesteldheid past volgens Appleton het
panorama, waarbij de horizon over de volledige breedte
van het beeid zichtbaar is. Dit biedt de kijker een onbe-
lemmerd uitzicht over de velden. Rembrandts ets is
daarentegen een voorbeeld in de schaduw van de bomen of
tussen de struiken, die tegen het heuveltje groeien.
Wanneer men overweegt, welke waarde aan de theorie
van Appleton moet worden gehecht, dient men te bedenken,
dat er ook andere verklaringen voor de verschillen
tussen beide beeidtypen zijn gegeven. Meer hierover kan
men lezen in de publicatie, die bij de tentoonstelling is
uitgegeven.
In Teylers Museum, dat is gebaseerd op de combinatie
van kunst en wetenschap, is het echter zonder meer
interessant van Appletons opvattingen gewag te maken,
aangezien er een samengaan van kennis uit verschillende
disciplines aan ten grondslag ligt.
Tenslotte meent Appleton, dat hoewel de moderne mens
de natuur niet meer nodig heeft om zijn toevlucht te
zoeken, hij het landschap van Rembrandt toch nog als
aangenamer ervaren zal dan het panorama van Koninck.
Bij een bezoek aan de tentoonstelling kan men hier een
eigen mening over vormen. Oplettende kijkers kunnen dan
tevens in de ets van Rembrandt ontdekken, dat zieh in de
bosjes tegen het dijkje daadwerkelijk een paar mensen
verschuilen. De hier afgebeeldde reproductie geeft dit niet
weer, omdat deze twee, die een liefdespaar vormen,
verstopt zijn in een van de donkerste gedeelten van de ets.
A.E.K.
Literatuur
Appleton, J., The experience o f landscape, Londen-New York-
Sydney-Toronto (1975).
Solar, G., Das Panorama und seine Vorentwicklung bis zu Hans
Conrad Escher von d erL inth, Zürich (1979).
Stechow, W., Dutch Landscape Painting o f the Seventeenth
Century, Londen (1966).
De Leidse Fies
Het is een menselijke eigenschap om willekeurige ver-
zamelingen te vereenzelvigen met een enkel deel uit zo’n
verzameling. Een voorbeeld: Iemand begint een gesprek
over Frankrijk zonder nadere aanduiding; dit zal bij de
gesprekspartner gemakkelijk de gedachte aan Parijs op-
roepen. Wie echter over Parij s begint te praten, wekt bij de
ander het idee van de Eiffeltoren of het Louvre op. Nu is de
Eiffeltoren geen verzameling; je kunt daarbij moeilijk aan
een stukje staal of aan een klinknagel denken, maar praat
over het Louvre en de ander heeft, onwillekeurig mis-
schien, de Mona Lisa in het hoofd.
Dit ‘pars pro toto-denken’ kan heel ver gaan. Het is mij
overkomen dat iemand, wiens nationaliteit hier niet ter
zake doet, me in Parijs de weg vroeg naar ‘the Mona Lisa
building’. De verklaring voor dit soort associaties, strikt
genomen het tegendeel van generalisaties, is mij onbe-
kend. Toch werkt het, vrees ik, vaak zo. Dit mechanisme is
zeer onbevredigend, niet eens zo zeer omdat je door de
bomen het bos niet meer ziet, maar omdat je meestal de
verkeerde bomen ziet. Immers, Parijs is juist een uitzon-
derlijke stad in Frankrijk, het Louvre Staat niet voor de
Parijse samenleving, en iemand die het Louvre bezocht
heeft, zal toch onmogelijk kunnen verklären dat de Mona
Lisa, die ter plekke trouwens La Joconde heet, representa-
tief is voor dat museum.
Nu een voorbeeld dichter bij huis: Teylers Museum, in
ieder geval het Fysisch Kabinet, zal gemakkelijk geasso-
cieerd worden met de grote wrijvingselektriseermachine
van Martinus van Marum. Ook dit is niet terecht.
Natuurlijk heeft de machine wel enige ‘body’: een knap
staaltje instrumentmakerskunst van Cuthbertson, met de
mond geblazen, schier mansgrote, glazen schijven, en
schitterende decoraties van Viervant. Het was en is verre-
weg de grootste wrijvingselektriseermachine, ooit ge-
bouwd. Toch waren de prestaties en het vermögen ‘maar’
ongeveer tweemaal zo groot als die van de compacte
cylindermachine van Nairne uit 1773, (Hackmann,
1978). De machine werd echter een Witte Olifant - de
benaming is van Heilbron - dankzij de formidabele batterij
van honderd Leidse flessen uit 1789. Ook deze
batterij is in grootte nooit overtroffen. Toch spreekt deze
over het algemeen veel minder tot de verbeelding dan de
machine.
Er is nog een andere reden om de batterij Leidse flessen
belangrijker te achten dan de zo bekende machine. Toen in
1784 de elektriseermachine gebouwd werd, was hij in feite
al verouderd. Van Marum heeft ook maar weinig elektrische
proeven van belang met deze machine gedaan.
Om heel eerlijk te zijn, was hij er zelfs niet goed toe in Staat
om er experimenten voor te bedenken. De machine had
het nadeel eenpölig te zijn. En hij stond in Nederland, waar
het vochtige klimaat het functioneren van de machine tot
eenminimumbeperkte. Maar bovenal liep de 18-de eeuw,
de eeuw van de elektrostatica, van de hoge spanningen en
de geringe stroomsterktes ten einde. De elektriseermachi-
nes waren niet meer nodig. Daarvoor in de plaats kwamen
Afb. 11. De batterij Leidse flessen in Teylers Museum.
echte stroombronnen waarmee wel wat meer mogelijk was
dan de bliksem imiteren of iemand zo opladen dat zijn
hären te berge rezen...
De Leidse fles daarentegen was een betrekkelijk nieuwe
uitvinding, even belangrijk voor de theorie als voor de
praktijk. Er zijn maar weinig fysische instrumenten die zo
lang, meer dan 150 jaar, in ongewijzigde vorm gefunctio-
neerd hebben. Bovendien is er geen modern elektronisch
apparaat te bedenken waarin het principe van de Leidse
fles niet wordt toegepast. Reden genoeg om hier aandacht
aan deze merkwaardige flessen te besteden.
Wat is een Leidse Fles?
De hedendaagse uitvoering van de Leidse fles heet
condensator of capaciteit. Deze termen geven de werking
van het toestel goed weer. Met de Leidse fles is het
mogelijk om elektrische lading te concentreren en te
bewaren, op te slaan. Dit komt doordat voorwerpen met
elektrische lading van een verschillend teken, plus en min,
elkaar aantrekken. Dit principe is al heel lang bekend en
het krijgt aan het eind van de 18-de eeuw een mathematische
gedaante in de Wet van Coulomb (1736-1806).
Worden nu twee geleidende platen met een groot opper-
vlak, de een positief, de ander negatief, in elkaars nabijheid
gebracht, dan vormen zij eigenlijk al een geladen condensator.
Het is zelfs voldoende om maar een van de platen te
laden als de tweede geaard is. Immers, dan neemt deze
plaat vanzelf de tegengestelde lading aan van de andere.
Door de.onderling aantrekkende werking ontstaat op elk
van die platen als het ware ook meer ruimte doordat de
lading dichter gepakt gaat zitten. Deze extra ruimte geeft
de mogelijkheid tot het opbrengen van extra lading, die
bovendien minder snel weg zal lekken in de vochtige lucht.
H De natuurkundig onderlegde lezer wil me deze uitleg wel
vergeven, en hopelijk ook wat nu komt.- Een vergelijking
kan misschien tot een beter begrip bijdragen. We stellen
ons een zaal voor die ogenschijnlijk geheel met mensen is
gevuld. Nu gaat in een van de hoeken iemand ijs gratis
uitdelen. Binnen de kortste tijd zal de concentratie mensen
rond de ij sventer nog aanzienlijk toenemen. Er komt dan in
de zaal extra ruimte vrij, die onmiddellijk volloopt, omdat
mensen buiten de zaal gehoord hebben dat er binnen gratis
ijsco’s te halen zijn. De drijvende kracht is in dit geval de
aantrekkingskracht van consumptie-ijs op mensen, natuurlijk
ook dat het ijs zonder kosten te verkrijgen is: we
leven tenslotte in Nederland.
Zo ongeveer werkt een condensator. De capaciteit daar-
van, i.e. de hoeveelheid extra lading, wordt bepaald door
de grootte van de platen en de stof daartussen, het z.g.
dielektricum.
De uitvinding van de Leidse fles
In de eerste helft van de 18-de eeuw zijn allerlei eigen-
schappen van statische elektriciteit bekend. De elektrostatica
is echter nauwelijks een exacte wetenschap te
noemen, maar zij vindt haar toepassing in demonstraties
van grappige en wonderlijke effecten. Omstreekt 1750
worden een aantal belangrijke uitvindingen gedaan: de
elektrometer en de Leidse fles. De eerste uitvindingmaakt
het mogelijk om elektriciteit te quantificeren; meten is
weten! Met de Leidse fles kan men voortdurend over
elektrische lading beschikken. Iedereen ziet onmiddellijk
het belang hiervan in. In heel Europa doet men proeven
met dit wonderlijke toestel.
In 1977 begint Van Marum, in Groningen voor een hoog-
leraarschap gepasseerd, openbare lessen te geven in Haarlem.
Hij zal dat lang volhouden. De manuscripten van
een groot aantal lessen worden bewaard in de Archieven
van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen
( J.G. de Bruijn in M. van Marum Life and Work I). Er is
slechts een portefeuille bij over de elektriciteitsleer:
Experimenta electrica inedita et scripta hue pertinentia.
(Elektrische proeven, nog niet uitgegeven maar, daartoe
geschikt, geschreven.) Hierin bevindt zieh het manuscript
De Geschiedenis der Leidse fles. Dit handschrift wordt