
behoren deze tot het gehucht Berckhey, een inmiddels
verdwenen vissersdorpje, dat in naam verbonden is
geraakt met deze stranding.
Menigeen zal van oordeel zijn dat de beeiden die de
moderne media ons voorschotelen, een objektieve
weergave van de werkelijkheid zijn. ledere cameraman
en fotograaf weet echter, hoezeer hij persoonlijk de
hand heeft in een reportage. Voor elk onderwerp
waarover bericht wordt, moet hij namelijk een passende
vorm ontwikkelen. De journalist wil zijn informatie
immers zo duidelijk mogelijk in beeid brengen.
Onbelangrijke details laat hij daarom buiten
beschouwing en dubbelzinnigheden vermijdt hij. In
principe hoefit dit niet ten koste van het streven naar
objektiviteit te gaan, mits joumalisten een grondige
kenms hebben van de onderwerpen waarover zij
berichten. Hier is echter lang niet altijd sprake van,
waardoor soms aspekten worden uitgevlakt, die voor
een juist beeid onontbeerlijk zijn.
Is kennis van wat in beeid wordt gebracht voor
cineasten en fotografen van groot belang, voor een
tekenaar is deze, als de zichtbare werkelijkheid zijn
uitgangspunt vormt, meestal onmisbaar. Bij filmen en
fotograferen kan immers nog voor een deel worden
vertrouwd op eigenschappen van de techniek, terwijl
men bij het tekenen slechts een leeg blad, een krijtje
en twee ogen heeft. AI wat de tekenaar ziet moet hij
weten te interpreteren, alvorens hij zijn vormen op
papier zet.
Bij het vervaardigen van wetenschappelijke tekeningen
is dit zelfs een voorwaarde. Tot deze conclusie komt de
bioloog Schlegel in zijn ‘Verhandeling over de
vereischten van Natuurkundige Afbeeldingen’, een door
Teylers Tweede Genootschap in 1847 bekroond
antwoord op de door Directeuren van Teylers Stichting
uitgeschreven prijsvraag: ‘Welke vereischten eene
natuurkundige teekening moet hebben, om zoowel den
natuurkundige, als den kunstkenner te voldoen’. Met
‘natuurkundige teekeningen’ worden daarbij voor-
stellingen van planten en dieren bedoeld.
In zijn voorwoord vermeldt Schlegel, dat men zijn
betoog zou kunnen opvatten als een handleiding bij het
vervaardigen van dit soort afbeeldingen. Hiertoe voert
hij een aantal criteria op, waaraan deze afbeeldingen
zouden moeten voldoen.
Men zou kunnen overwegen de tekening van Goltzius
eens te toetsen aan de criteria van Schlegel. Om
verschillende redenen is het namelijk van belang, te
trachten een indruk van de betrouwbaarheid van deze
afbeelding te krijgen.
In de eerste plaats heeft menigeen zieh in later tijd bij
het tekenen van potvissen gebaseerd op de voorstelling
van Goltzius. Daarbij heeft een gravure naar de
tekening, gemaakt door Jacob Matham, als
uitgangspunt gediend (afb. 2). Een voorbeeld vormt de
afbeelding in een 17de eeuws boek over vissen van de
Antwerpse graveur Adriaen Collaert (afb. 3). De
voorstelling van de potvis van Berckhey staat in dat
Afb. 2. Matham - Gestrande potvis bij Berckhey, 1598
(31.6 x 42.5 cm), kopergravure.
Afb. 3. Illustratic uit: Collaert, A. - Piscium Vivae leones,
Antwerpen (1634), plaat 17, (12.4 x 18.9), Rijksmuseum voor
Natuurlijke Historie, Leiden / archief Dr. A.B. van Deinse.
geval aan de basis van het afbeelden van een potvis, die
de hele soort vertegenwoordigt.
Daamaast speelt de tekening van Goltzius een rol bij
het wetenschappelijk onderzoek naar de potvis.
Grondige bestudering van de walvisachtigen, waartoe
de potvis behoort, is pas rond het midden van de 18de
eeuw op gang gekomen. Als men onderzoek tracht te
doen naar de periode daarvoor, zoals onder anderen de
bioloog Van Deinse heeft gedaan, is men in belangrijke
mate aangewezen op oude afbeeldingen en
beschrijvingen.
In veel opzichten lijkt Goltzius, die als een van de
eerste kunstenaars een stranding van een potvis
uitgebeeld heeft, aan de criteria van Schlegel te hebben
voldaan. Zo heeft hij ondanks de vrij grote afstand tot
zijn onderwerp toch oog voor detail gehouden.
Daamaast is het dier weergegeven van de kant, die de
afmetingen goed tot uitdrukking laat komen en
vertekening door te sterke verkortingen vermijdt. De
omtrekken zijn duidelijk getekend en er is sprake van
een gelijkmatige verlichting.
Toch voldoet de tekening niet in alle opzichten. Zoals
Schlegel benadrukt heeft, is het van groot belang dat
een tekenaar de functie kent van hetgeen hij tekent. In
dit verband moeten we opmerken dat de vin van de
potvis te dicht bij het oog is geplaatst en de vorm van
een oor heeft aangenomen. De kunsthistoricus
Gombrich heeft verondersteld, dat Goltzius bij gebrek
aan kennis omtrent de functie van dit onderdeel van het
dier, het hem vertrouwde Schema van een kop met een
mond, ogen en oren, toegepast heeft op de potvis.
ter gelegenheid van een stranding te Rützebüttel bij
Cuxhaven, een potvis met een menselijk oog
voorgesteld (afb. 5). Evenals Adriaen Collaert heeft
ook deze graveur zieh gebaseerd op de voorstelling van
Goltzius. Dit komt tot uitdrukking in de compositie,
maar ook in details, zoals de ruiter en het groepje
vissers in de voorgrond.
De eerste graveur, die bij het uitbeelden van
verschillende strandingen gebruik gemaakt heeft van
Goltzius’ voorstelling, is Jacob Matham geweest.
fW I r f i im iQ
Afb. 4. Vin van de potvis, detail van afb. 1.
Hoeveel moeite Goltzius met de vin heeft gehad blijkt
ook uit een detail van de tekening (afb. 4). Vrijwel alle
lijnen in de voorstelling zijn met grote zekerheid
getrokken, alleen de vin heeft Goltzius, zoekend naar
de juiste vorm, meer dan eens moeten tekenen.
Adriaen Collaert lijkt de fout overigens al opgemerkt te
hebben, aangezien de vin in zijn gravure anders van
vorm geworden is (afb. 3).
De vergissing van Goltzius Staat niet op zichzelf. Zo
zien we in een gravure die rond 1730 gemaakt is
Afb. 5. Schönemann - Gestrande potvis bij Rützebüttel, ± 1730,
Hamburg, Staatsarchiv, foto: archief Dr. A.B. van Deinse,
Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie, Leiden.
Afb. 6. Matham - Gestrande potvis bij Beverwijk, 1601
(31.0 x 42.2 cm), kopergravure.
Teylers Museum bezit een prent van deze kunstenaar,
die een stranding uit 1601 verbeeldt, wat kompositie
betreff duidelijk gebaseerd op de voorstelling van
Goltzius (afb. 6).
Misschien het meest extreme voorbeeld van de
gewoonte, Goltzius’ voorstelling te kopieren, bevindt
zieh in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Dit is
een exacte kopie van de prent van Matham (afb. 2),
doch volgens het opschrift wordt een stranding nabij het
Italiaanse Ancona uitgebeeld, ‘Ritratto qui dal naturale
appunto’ (naar de werkelijkheid getekend).
Hieruit mag men de conclusie trekken, dat de graveurs
aan het scheppen van een waarheidsgetrouw beeid niet
veel waarde hebben gehecht. Een vraag is echter, wat
dan de funktie van de walvisprenten geweest zou
kunnen zijn.
In het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden
wordt een oud pamflet bewaard, dat opheldering kan
geven. Het is een uitgave ter gelegenheid van het
aanspoelen van de Potvis bij Berckhey, met op de
eerste pagina een incriptie, een landkaartje, de
voorstelling van een moord, plattegronden van steden
en een afbeelding van de potvis (afb. 7). Het opschrift
luidt: ‘Eene beschrijvinghe des grooten Vischs die tot
Berckhey ghestrandet is Anno 1598, de 3.februarij, met
eene verclaringhe der dinghen die daer naer ghevolght
zijn: Met noch een cort verhael der geschiedenissen die
van den lesten Augusti 1598. tot nu verloopen zijn int
Vorstendom Cleve ende omliggende vrije Landen, door
w m i m