
Doch keeren wij tot Scaliger terug. Het schijnt dat,
al had hij zijn woord g:egeven om naar Leiden te
koinen, er langzamerhand bezwaren opkwamen, die
het twjfelachtig niaakten of het plan zou uitgevoerd
worden. Zeker hebben in Frankrijk zij, die zijn vertrek
ongaarne zagen, het noodige gedaan om hem te houden,
en het is begrijpelijk dat hij bij nadere overweging zieh
nog eens afvroeg, of hij verstandig gedaan had met
het aaiivaarden van het beroep. Scaliger, thans een man
van ruim 50 jaar, had weinig academisch onderwijs genoten.
De grondbeginselen der klassieke talen had zijn vader
hem ingeprent, maar daarna had hij zieh zelf ontwikkeld
tot dat genie, dat nog steeds tot de sterren aan den
klassieken hemel gerekend wordt. Slechts körten tijd
had hij gedoceerd, en dat hij weinig lust gevoelde
thans weder met het geven van hooger onderwijs te
beginnen was te begrijpen; Curatoren stelden hem dan
ook, toen zij in November 1592 hun beroep herhaalden,
vrij van elke verplichting tot het geven van college.
Geheel vreerad is dat in dien tijd niet; ook aan Lipsius
had men die belofte gedaan, zooals wij boven reeds
zagen, en de beroemde botanicus Clusius, die echter
veel ouder dan Scaliger, en bovendien gebrekkig was,
werd ook van het geven van onderwijs vrijgesteld, mits
hij des zomers maar één uur per dag in den Hortus
wilde komen om daar aan Studenten en andere belangstellenden
hun vragen over de schatten van den tuin te
beantwoorden. Scaliger heeft zieh hier dan ook aan
gehouden en steeds geweigerd om college te geven,
behalve aan een klein groepje intimi, Professor in den
gewonen zin des woords is hij dus ook nooit geweest en
ook door Curatoren is hij nooit als zoodanig beschouwd.
Hoewel hij bi] academi.sche plechtigheden de eerste plaats
inneemt na den Rector Magnificu-s, komt zijn naam op
de Series Lectionum niet voor; hij verschijnt nooit in de
Senaatsvergaderingen. Op zijn portret in de Senaatskamer
heet hij dan ook „decus academiae", wat niet
enkel als epitheton omans is op te vatten. Wordt de
Senaat voor een zeer bijzondere gelegenheid bijeengeroepen,
b. v. voor een begrafenis, dan worden naast
hem afzonderlijk geconvoceerd Scaliger, Clusius en de
Regent van het Staten-Collegie. Bürgerneesteren gingen
zeifs ZOO ver om, toen er bepaald moest worden hoe
hoog Scaliger zou worden gesalarieerd, te zeggen dat
zij wel aangesteld waren om Professoren te benoemen
en te doen wat daaruit volgde, maar dat Scaüger gezegd
had, geen onderwijs te zuUen geven. En dus wilden
zij dan ook niet hooger gaan dan de /1200, waarin zij
eenmaal toegestemd hadden,
Een andere tegemoetkoming van Curatoren is het,
dat zij Scaliger in Staat wilden stellen, om zieh zelf te
vergewissen, hoe het hier te Leiden was en hoe het
hem hier zou bevallen; hij behoefde niet voor vast,
maar slechts tijdelijk te komen. In dien geest schrijft ook
de gezant de Buzanval hem namens Curatoren ; „Prestez
le (n.l. Uw naam) leur pour un an, prestez le pour dix,
ils s'estimeront obligez à vous".
Maar, wat wist Scaliger van het land, van de menschen,
van het klimaat? Hij hield het voor een uithoek
van Germania, wat een barbaarsche klank was in de
ooren van een Franschman; hij wist dat er nu al bijna
een kwarteeuw de burgeroorlog woedde, en wat dat
beduidde, kende hij bij ondervinding, Tuning zal zeker
zijn best gedaan hebben, om hem op deze pimten gerust
te stellen, maar dat was geen onverdachte getuige, en
dus namen Curatoren den Franschen gezant in den
Haag, de Buzanval, in den arm, die Scaliger persoonlijk
kende. De brief, dien hij aan Scaliger schreef, is uit
meer dan één oogpunt belangrijk, daar zij ons o, a, doet
kennen hoe een beschaafd Franschman over ons land
dacht Ge zult, schrijft de Buzanval, hier ook al de
zelfde zeden aantreffen als bij ons, in het een is men
wat beschaafder, in 't ander wat eenvoudiger. Het is
een land, waar aile natiën samenkomen en waar ieder
kan leven zooals hem behaagt; de vrijheid is er hooger
in eer dan waar ter wereld ook. Het klimaat is vrij wel
net als in Parijs, maar wat men hier op Frankrijk voor
heeft, dat is de heerlijke brandstof, de turf, die zelfs
voor de teergevoeligste menschen niets onaangenaams
heeft. Dan, de oorlog heeft hier juist de tegenovergestelde
uitwerking als in andere landen ; hier brengt hij
welvaari en nu dit volk de zegeningen van den oorlog
heeft ondervonden, wil het zieh ook een plaats in de
wereld der wetenschappen verwerven. Zij zoeken het
beste wat zij kunnen vinden; Lipsius hebben zij verloren
of liever, hij is verdwaald; nu hebben zij Franciscus
Junius reeds; maar zij zullen niet tevreden zijn, zooiang
zij Scaliger niet hebben. Denk toch niet dat het hier
Duitschland is; ik weet zeker, dat gij elkander bevallen
zult: „vous estes propre viande à leur bouche". En denk
er vooral om, dat gij hier de mooiste drukkerij van het
land zult vinden, Vooral dit laatste moet grooten indruk
gemaakt hebben op een geleerde, die op een eenzaam
slot verstoken zat van aile middelen om zijn werken
uit te geven,
Men ziet dat er op dat tijdstip nog andere middelen
noodig waren om Scaliger tot het aanvaarden van het
beroep te bewegen, dan het beschikbaar stellen van
geld voor de reis. Het kan ten overvloede blijken uit
den stroom van brieven aan Scaliger en zijn vrienden,
die tegelijkerlijd van hier door invloedrijke personen en
lichamen werd afgezonden ; Maurits, de Staten, de Prinses-
Weduwe Louise de Coligny, die, hoewel zij Scaliger niet
kende, hem toch verzocht te komen, daar zij haar zoon,
den jongen Frederik Hendrik, naar Leiden wilde zenden,
de Buzanval werden door Curatoren verzocht aan Scaliger
te schrijven; aan zijn vrienden en andere mannen van
hooge positie gingen brieven, waarin hun steun werd verzocht
om Scaliger te overreden naar Leiden te komen.
daar zijn komst toch niet alleen een Leidsch belang was,
maar van gewicht voor de geheele protestantsche wetenschap.
Zoo vindt men brieven aan de Thou, du Plessis-
Momay, aan d'Abain, François de St. Vertunien, Charles
Falaizeau, Florent Chrestien, alien van nagenoeg gelijken
inhoud,
Het was trouwens niet overbodig. Men had te Leiden
het gunstige getij laten verloopen ; in plaats van dadelijk
na Tuning's komst de zaak aan te vatten, had men 7
maanden gewacht. Hoe dat komt? schrijft Dousa aan
Fl. Chrestien in den brief, waaruit ik zooeven reeds een
paar woorden citeerde. Er waren er, die Scaliger tegenwerkten,
aan zijn woorden in zijn brief aan Curatoren
een scheeve uidegging gaven, en beweerden dat Scaliger
iets anders meende, dan hij schreef Nu, Scaligera brief
munt niet uit door duidelijkheid, maar men vergete niet,
dat Tuning hem mondeiing kon toelichten, en dat juist
Scaliger in dezen aan Caratoren verzocht had, Tuning
geloof te schenken, Gij zult aan Tuning met mijn brieven
zeker niet minder geloof schenken, dan ik aan hem
zonder de uwe gedaan heb, „Glaucoma" schrijft Dousa
dan, „eorum luminibus obiecta, penes quos id temporis
potissima Academiae nostrae curatio; sed hunc nimbum
cito transisse laetor, postquam istorum tenebrionum
fucus ac malignitas detecta, simulque a gubemaculis
depulsi illi etc,"
Hiermede kunnen alleen de Leidsche Burgemeesters
bedoeld zijn. Nu werden deze jaarlijks op St, Maartensavond
(10 Nov.) gekozen; er zaten thans andere, dan zij,
die tot Scaligers beroep hadden medegewerkt ») en deze
schijnen een open oor gehad te hebben voor hetgeen zij,
die Scaligers komst ongaarne zagen, hun influisterden.
Scaligers weigering cm college te geven, waarover ik
zooeven al sprak, zal hun positie zeker versterkt hebben.
Dousa stond tegenover hen alleen. Er bleef hem dus
niet anders over dan te wachten, tot er handelbaarder
Burgemeesters optraden, en zoo bleef de zaak hangen
tot November, i November van dit jaar werd opnieuw
door Curatoren aan Scaliger geschreven en tegelijkertijd
bij Orlers, Beschrijving van Leiden' (1781) II p. 692.
aan Vertunien en Falaizeau. Of toen de Burgemeesters
van zelf gezwicht waren, of wel dat zij, wetend dat hun
tijd spoedig om was en dat hun opvolgers anders over
de zaak dachten, in het beroep dat zij niet meer konden
tegenhouden, toegestemd hebben, kan ik niet uitmaken '),
Er moest nu naar iemand uitgezien worden, die de
brieven kon overbrengen, en Scaliger naar Holland
begeleiden; en zoo zien we in December een zekeren
Hans Joostens in Leiden komen. Hans Joostens Schilder,
zooals zijn naam volledig luidt, was een Antwerpenaar,
die te Tours een commissi eh an del dreef. Tuning, die
Wissels op hem had gekregen, maakte daar met hem
kennis; weilicht heeft hij, evenals later Scaliger, bij hem
gelogeerd, ten minste in de brieven doet Hans Joostens
hem telkens de ,,complimenten" van zijn moeder en zijn
vrouw. Zeker hebben zij beiden na Tunings terugkeer
uit Preuilly over de mogelijkheid van Scaligers verhuizing
gesproken; en toen men nu iemand moest hebben,
die zieh daarmede kon belasten, heeft Tuning hem aan
Curatoren voorgedragen, en hem, met goedvinden van
Curatoren, maar al was het geheel zijn eigen idee,
zonder dat hij Curatoren tot iets bond, daarover
geschreven. En Hans Joostens, die wel zaken met Holland
deed, maar niet van dien omvang of hij kon het
wel per brief af, meende nu twee vliegen in één klap
te kunnen slaan, èn zijn klanten eens opzoeken èn zieh
bij Curatoren vergewissen, wat men van hem veriangde,
en wat er aan te verdienen was. En zoo kreeg hij dan
de brieven mede, met opdracht om Scaliger, zoo mogelijk,
naar Leiden te brengen, zonder dat hem een limiet van
kosten werd bepaald, en met de belofte van een goede
belooning, zoo het gelukte,
Toen men nu in Leiden in volle spanning zat, wat
de uitsiag wel zou zijn, kwam er een brief van Baudius,
die zeker bij menigeen alle hoop den bodem insloeg.
Baudius was, gelijk we gezien hebben, in Veere blijven
hangen, en had Tuning alleen laten reizen. Ter verontschuldiging
zeide hij, dat Curatoren niet ook aan
hem. als aan Tuning, vergoeding van te lijden schade
hadden beloofd, en daarin had hij niet geheel ongelijk.
Maar bij Curatoren had hij het verbruid, en toen hij nu
nog de brutaliteit had om wissels op hen te trekken,
had hij voorgoed bij hen afgedaan, en zij lieten zijn
verdere brieven onbeantwoord. Baudius van zijn kant
zette op eigen houtje de pogingen bij Scaliger na
Tunings vertrek voort, en zond telkens brieven naar
Leiden, waaruit vooral moest blijken, hoe goed hij voor
de Leidsche belangen opkwam. Maar zonder succes;
') De kwestie !
oude sUjI was, docl
:r zijn
dalum, I November
lijkt mij leer onwaarschijnlijk.