anders hem als koerier te dienen, zooals b. v. de bode
Coeneslein deed, die Danacus uit Genève begeleidde.
Ook hier heeft het zenden van Tuning goede resultaten
gehad; al kwam Scaliger niet mede, uit zijn gesprekken
mei Tuning bleek toch. welken weg men moest inslaan,
ZOO men het doel wilde bereiken.
10 October 1591 dan vertrokken Tuning, Willem
Adriaensz, (zijn knecht) en Baudius naar Frankrijk; als
bagage gingen 0, a, op raad van Baudius een paar
exemplaren van Taciius mede, „om in Vrancrijc aen eenige
te schencken, die de zake mochten vorderen"; maar in
Middelburg raakten zij al uiteen; terwijl Tuning te
Vlissingen wisselbrieven op Frankrijk kocht en naar een
scheepsgelegenheid zocht, trok Baudius naar Veere, en
liet Tuning de reis alleen aanvaarden, met de belofte
om spoedig na te komen, of zelfs eerder dan hij te
Caen te zijn.
In Frankrijk heerschte de burgeroorlog in hevige
woede. Hendrik IV lag voor Rouaan, en Parma bereidde
zijn beroemd geworden invai voor, om de Ligue te hulp
te komen en de belegerde stad te ontzetten. Tuning
zocht eerst den Koning voor Rouaan op — het is inmiddcls
einde November geworden — en overhandigde hem
den brief van de Staten, waarin zij hem verzochten, zijn
invloed bij Scaliger te willen aanwenden, om hem tot
hrtt aannemen van het professoraat te bewegen- De
Koning was daartoe terstond bereid, maar, zeide hij tot
Tuning, het zal niet veel baten ; „Je ne pense point qu'il
ira". En zoo dacht men er in Frankrijk algemeen over.
Tuning wanhoopte dan ook reeds aan den goeden uitslag
van zijn reis. Was ik bij U, schreef hij vrij mismocdig
aan Curatoren, wij konden eens overleggen,
of ik verder zou gaan, dan wel terugkeeren. Maar nu
de reis eenmaal begonnen is, moet ik maar voortgaan.
Dat hij geen grooten lust daarin had, is trouwens begrijpeüjk:
de wegen waren in de hoogste mate onveilig,
marodeurs liepen het land af, en de Soldaten, die anders
voor de veiligheid raoesten zorgen, waren alle voor
Rouaan samengetrokken. Doch hij begreep dat hijthans
moest doorzetten en zoo ging hij den 29«" December
als boer verkleed en in gezelschap van vischkoopers
van Caen op reis naar Preuilly, ten ' L van Tours, waar
Scaliger woonde op het kasteel van zijn vriend Louis
de Chasteigner de la Rocheposay, Sr. d'Abain, die zijn
zoon Henry Louis, den lateren bisschop van Poitiers,
aan Scaliger ter opvoeding had toevertrouwd. Tuning |
had een gids aangenomen en hem de brieven voor
Scaliger ') ter bewaring gegeven en daarbij een anderen
•) Ze rijn gedrukt Scaligeri Eplstolnc p. 865, I
gevoegd, waarin stond dat de persoon, die in dien
eersten brief genoemd werd, over veertien dagen zou
volgen, om zoodoende de aandacht van zijn persoon af
te leiden, Indien hijzelf en de brieven eens in banden
van roovers zouden vallen. Bij nacht reizende kwam men
een heel eind weg, maar even voor A!en?on viel dat
gedeelte van het reisgezelschap, waarbij de gids zieh
bevond, in banden van de roovers, terwijl Tuning met
enkele anderen, die weinig later volgden, onopgemerkt
bleven en veilig Alenfon bereikten. De brieven aan
Scaliger waren verloren en pogingen, om ze legen goed
geld weer terug te krijgen, bleven zonder gevolg.
De verdere reis liep zonder ongelukken af en 16 Januari
1592 kwam Tuning, zonder zijn brieven, bij Scaliger en
moest zijn boodschap raondeling doen. Het gerucht van
zijn komst was hem echter al vooruitgegaan — de president
van het Parlement van Rouaan, Claude Groulart,
had Scaliger van alles op de hoogte gebracht — en
ZOO vond hij een goede ontvangst bij Scaliger, Een
week bleef hij daar op Preuilly, maar moest de terugreis
alleen aanvaarden : Scaliger ging niet mede. Na een
moeilijken tocht, „met grouwelycke gevaerlicheyt", dwars
door de troepen van Parma heen, bereikte Tuning
16 Februari Dieppe, keerde over Engeland naar het
vaderland terug, en deed 17 Maart, na een afwezigheid
van circa 5 maanden, aan Curatoren verslag van zijn
zending. Dat verslag luidde zeer bevredigend. De brieven,
die Scaliger voor Curatoren en voor Dousa afzonderiijk
had medegegeven, zijn vol loftuitingen over de hem
bewezen eer; hij somt alle voordeelen op, die een gaan
naar Leiden voor hera zou hebben, en zegt, dat hij
ook zeker zou gekomen zijn, als de Fortuin de onderneming
maar goed gezind was geweest. Scaliger doelt
hier op de groote moeilijkheden van de reis. Hoe toch
moest hij naar Holland komen? Tuning had opdracht,
om hem te begeleiden, maar dat zou de blinde zijn
geweest, die den lamme moest leiden. „Non tali auxilio",
zal Scaliger wel gedacht hebben bij het vememen van
Tunings reisverhaal. En dan, Tuning moest er door, hoe
het ook ging, maar Scaliger kon toch niet als vischkooper
of boer verkleed in het holst van den nacht uit
Preuilly sluipen, op gevaar van in banden van Parma te
Valien en in triumf naar Leuven gebracht te worden,
waar Lipsius zijn opvolger zeker met hoongelach zou
hebben ontvangen. En dan nog, hij kon toch niet zonder
zijn boeken gaan? Neen, als Scaliger de reis naar
Holland wilde aanvaarden, dan moest het zijn onder
behoorlijk gewapend geleide, zooals het volgend jaar
dan ook geschied is, toen een escorte van 32 ruiters,
niet gerekend nog de 7 bereden lakeien en de voetknechten,
die de bagage begeleidden, hem veilig in
Tours bracht. Maar dat kostte geld, veel geld. Tuning
bracht voor zijn reis naar Preuilly en terug ruim / 1400
in rekening, dat is het vierdubbele van zijn jaarwedde;
en toen Scaliger in het volgende jaar kwam, bedroegen
de kosten van zijn reis van Preuilly naar Leiden ruim
/3500. Wil men weten wat die som in onze tegenwoordige
munt ongeveer beteekent, dan vergelijke men
de toenmalige professorentractementen met de huidige.
Een extra-ordinaris professor — wat wij thans een lector
zouden noemen — begon meestal op /300; voor een
Ordinarius was het gemiddelde /800; er waren er, die
meer kregen, zooals Lipsius, die op het laatst van zijn
verblijf in Leiden / 1000 had, ofjunius, die op / 1200
begon, maar anderen, als b. v. Gruter, die juist in dezen
tijd beroepen werd, bood men /500 aan, en hij vond
dat niet te weinig; Gomarus (een theoloog werd altijd
wat hooger gesalarieerd dan een ander) had /800,
maar tal van zijn collega's bereikten dat djfer of nooit
of na lange jaren. Als ik het gemiddelde dus op /800
stel, geloof ik niet te ver mìs te zijn, en dan kostte
Scaligers reis naar onze munt een groote /20.000. En
over zooveel kon Tuning niet beschikken. Ik laat er nog
buiten, of hij zonder nadere machtiging van Curatoren
zooveel zou hebben durven besteden, maar zelfe dan
had hij het noodige crediet niet gehad, en het geld ook
niet kunnen leenen. Toen Scaliger het volgende jaar
de reis zou aanvaarden, is het vertrek telkens verschoven
— zoodat het ten slotte drie maanden later
werd dan eerst geraamd was — omdat Scaliger zelf het
geld, dat hij hier en daar geleend had, niet terug kon
krijgen, en ook omdat zijn gastheer, d'Abain, het noodige
geld voor de reis van zijn zoon, die met Scaliger naar
Leiden zou gaan studeeren, niet bijeen kon krijgen. Van
een leenen van geld, dat in Leiden zou worden terugbetaald,
was dus geen sprake. Het eenige wat er op
zat was dus, dat Tuning naar Leiden terugging, en
daar nadere instructies vroeg.
Dat inderdaad de reis het groote struikelblok was,
vertelt ook de Leidsche professor Bronchorst in zijn
bekende Diarium (op 17 Maart 1593); „Rediit Tuningus
ex profectione Gallica et respondit Scaligerum promisisse
se venturum ad munus docendi, si modo posset
commode cum supellectili librorum ex Gallia ad nos
pervenire." Hetzelfde zegt ook Dousa in een briefaan
Florent Chrestien '): „Post Tuningii nostri e Gallis reversionem
unus nobis labos etiam restare visus, ad obtinenda
ea (juae petebamus, ut rationem iniremus scilicet, qua
diflicultates itinerum superar!.. possent". Dat Scaliger
') Scaligeri Episioluc p, Sö8.
werkelijk bereid ') was te komen, blijkt vooral wel uii
den wensch, dien hij tegenover Tuning had geuit, dat
men het portret van zijn vader, dien hij hoog vereerde,
en van hem zelf zou laten maken en ver.spreiden. In de
Resolutien van Curatoren vindt men het volgende betalingsstuk:
„Verl. ordonn. opten rentmr. Montfoort om Mr. Henricus
Goltsius een somme van 216 .guldens van 40 gr.
tstuc, te weten de 200 g. over ende in betalinge van
2 platen in coper by hem gesneden van de efTigien der
wijtberoemde, zeer edele, hoochgeleerde personagien
Julius Caesar Scaliger ende Josephas Scaliger, volgende
tbegeren D. Josephi Scaligeri, gelijc Mr. Gerard
Tuning de voorn. Curateurs ende Bürge meesteren
heeft gerapporteert ende der.selve bewillige daerop
gevolcht; vorder 11 g. voor een riem papier daerop
500 exemplaren, van de welcke elc een aan desen es
gehecht, zijn gedruct, ende de vordere 5 g. voors.
voors. exemplaren te drucken, vele van dewelcke exemplaren
van wegen deser Universiteit omme D. Scaligerum
te gratificeren ende tot de herwertscompste
ten dienste van de Universiteit te bet te verwilligen
nair Vrancrijc zijn gescict aen verscheyden vermaerde,
geleerde personagien ende binnen dese landen van gelijc
zijn verdeelt; ende zijn de vordere beneffens de twee
coperen platen gedeponeert in der Biblioteecque van de
Univ., orarne aldaer voor den toecomenden tijt bewaert
ende dair mede in t vorder gedaen te werden, gelijc
C. ende B. in der tijt dat zal goedduncken ende believen".
Dit is ook inderdaad geschied: de portretten zijn
geraaakt en met toepasselijke gedichten van den jongen
Dousa') verspreid; de koperplaten van Goltzius vond
ik eenige jaren geleden in het archief van Curatoren
terug, maar de portretten, die er mede gedrukt zijn,
zijn hoogst zeldzaam geworden; Muller's portrettencatalogus
kent enkel dat van den vader (n". 4715) en
van Someren nc.emt dat van den zoon (n». 4821). Het
was daarom een zeer gelukkige gedachte van den
directeur der Leidsche Bibliotheek, waar de platen thans
volgens besluit van Curatoren weder berusten, om van
deze origineele koperplaten afdrukken te laten maken,
die voortreffelijk uitgevallen zijn, zooals uit bijgaande
specimina blijken kan. Ik ben Dr. de Vries zeer verplicht
voor deze welwillendheid.
1) Men MU alleen kunnen twijfelen als men een plaata leest in de
Lettres françaises de Scaliger, die Tainizey de Ur/oque heeft uilgegeven,
wasr hij pag. 293 in een brief aan Cl. du Puy zeg<, dal hlj
Jelf bedankt, moar Passerai aanbevolen had. Doch die briei is
van 16 Januari, den dag zelf waarop Tuning Scaliger voor het eerst
In ïijn Poeniai IQO, 191,