
bevoegdheden der verschillende Colleges nog niet vast
omschreven waren, en de gewoonte nog niet de plaats
van wet had ingenomen, een streven merkbaar bij de
drie Curatoren om hun macht ten koste van die der
Burgemeesters uit te breiden, en dit streven vend steun
bij den Senaat, die enkel de materieele belangen der
Universiteit aan het geheele nollege wenschte opgedragen
te zien, en vooral bij de Studenten, die in Burgemeesters,
als de beschermers der belangen van de Leidsche burgers,
hun natuurlijke vijanden zagen. Maar Burgemeesters
hebben hun rechten met klera verdedigd; bij benoemingen
voegden zij zieh gaarne naar het oordeel hunner collega's,
die, meestal mannen van Studie, beter met de behoeften
van het onderwijs bekend waren en over de beteekenis
der te benoemen professoren een beter oordeel konden
Vellen, mits men hun stemrecht maar erkende; dat hadden
zij kort te voren bij de benoeming van Sosius nog
bewezen. Maar initiatief ging er niet van hen uit. De
drie Curatoren waren op dit oogenblik Jan van der
Do es, Abraham van AI monde en de landsadvocaat
Mr. Paulus Buys. Maar Buys kwam niet meer ter vergadering,
sedert de Burgemeesters, bij monde van
Pieter Oom Pietersz,, hem juist kort te voren onomwonden
verklaard hadden, dat zij niet langer met hem
wilden samenwerken. Almonde is een weinig beteekenende
figuur, die in Universiteitszaken niet van zieh deed
spreken en zelden ter vergadering kwam.
De zorg voor een opvolger van Lipsius kwam dus
vrijwel geheel op Dousa neer, en ze was bij hem in
goede banden. Als geleerde stond hij ook in het buitenland
goed aangeschreven, en hij kende velen van de voorraannen
der protestantsche geleerde wereld persoonlijk,
hetzij van zijn studententijd in Frankrijk, hetzij van zijn
latere reizen, toen hij meer dan eens een professer uit
den vreemde aan de Universiteit had weten te verbinden.
Of hij voor deze vacature ooit aan Scaliger gedacht
heeft, weet ik niet, maar zoo ja. dan zal hij die gedachte
even spoedig- als iets onbereikbaars weer van zieh
afgezet hebben.
Maar in September van dit jaar kreeg hij uit Middelburg
een brief van een voormalig Leidsch Student,
die er in de Rechten gepromoveerd was, van den Rysselaar
Dominicus Baudius, die thans in Veere zat, ik
weet niet met welk doei. De brief handelt over de
question brûlante dier dagen, over Lipsius' aftreden, dat
thans ook voor de buitenwereld een voldongen feit was
geworden. Na over zijn eigen verhouding tot Lipsius
gesproken te hebben, wat ook moest dienen om zijn
eigen figuur bij Curatoren te verheffen, brengt Baudius
het gesprek op Lipsius' opvolger. De eenige man, die
hem kan opvolgen, schrijft hij, is Scaliger. Ik geloof
dat, als ik er mijn best voor doe, hij wel te bewegen
zal zijn naar Leiden te komen. Ja, als dat waar was,
was men geholpen! Dousa liet er geen gras over groeien;
na een kort beraad mct zijn collega's werd de extraordinarius
professor in de Rechten, Gerard Tuning, naar
Veere gezonden, om bij Baudius te informeeren, op grond
waarvan hij meende dat te mögen verzekeren. Baudius
kwam mede terug naar Leiden. Welke zekerheid hij
gegeven heeft, is niet bekend, maar vast Staat hei dat
de gronden, die hij voor zijn meening opgaf, aan Curatoren
aannemelijk voorkwamen. Later kwam men tot
de conclusie, dat Baudius, „Mandrum in mori
Dousa van hem schrijft, opgesneden had, i
kende hij Scaliger persoonlijk en stond hij n
briefwisseling, hij toch zijn verhouding t
overdreven had, en dat Scaligera al of n
van de benoeming geheel buiten Baudius om ging. Doch
gelukkig heeft men toen aan zijn beweringen geloof gehecht;
. dat, al
!t hem in
hem zeer
gelukkig zeg ik, want anders was Scaliger hier
missehien nooit gekomen. Laten wij Baudius deze eer
althans gunnen; zijn verdere optreden is nog al poover.
Er werden nu terstond spijkers met koppen geslagen.
De Curatoren besloten Scaliger te beroepen op de voor
toen reeds vrij hooge wedde van /1200: de Senaat,
om advies gevraagd, sloot zieh eenparig en terstond bij
het voorstel aan, en Baudius, die toch binnenkort naar
Frankrijk zou gaan, zou de brieven medenemen. Maar
daar hij niet terug dacht te komen, werd het wensehelijk
geoordeeld dat nog een ander mede zou gaan, die
Scaligers antwoord kon medenemen, of, zoo mogelijk,
hem persoonlijk begeleiden, indien hij het beroep aannam;
en de keuze viel op Tuning, die èn door zijn
bekendheid met het Fransch — getuige zijn brieven aan
van Hout — èn als een geschikt onderhandelaar, zooals
hij zieh in dezen heeft getoond, zeker de juiste man
was. Het uiUenden van vertrouwde personen voor een
dergelijk doel is niet ongewoon; reeds vroeger was b.v.
de extra-ordinari US professor Ratio naar Zuid-Duitschland
geweest met een soortgelijke missie, en later had prof
Vulcanius bij een reis naar Basel opdraeht gekregen
naar professoren om te zien; een jaar of 5 geleden was
ook de Leidsche burgemeester Franco Duyc naarNoord-
Duitschland geweest, om eenige professoren te beroepen;
op andere tijden zien wij den bode of den pedel met
brieven aan benoemden de reis aanvaarden, en het is
dan niet enkel om te zorgen, dat die brieven hun bestemming
bereikten, maar tevens om met den bedoelde
de zaak te bespreken en zijn wenschen te vernemen,
ZOO hij niet terstond de benoeming wilde aannemen, of