10
)ioiiilc bij Tcrgelijking; mei zijne bescliijjTing; sleclits in liet oo«;, dat Behbett ile ondcrste hoek-
Ijindcn nls buUensle snl)landen en diis de eerste kies als een' hoektand bescliouwt. Bg het toIwassciic
dicr zuUen oiijjetwijfeld zes klezen in de boyen- en onderkaak aan weérszijde aanwezig
zijii, c\en gcljjk bij Lewmr, Otolhmts en Sicnops.
§. 4. Over den J r j u i of LEMVH UNIGER Gm.
De TvolliifC ßlaki of IndH met den langen staart, gelijk men het dier mede genoemd
beeft, was sodert de reis van Sokkerit (1), welke hetzelve ontdekt had , niet weder gezien. Als
Lermir Inniger was bot dier door Gmeli» in het Sysiema natnrae opgcnomen; maar bij den legcnwoordigen
toesland der wetenscbap was de naauwkeurige kennis der landen noodzakeliik om
liei in cene der afdeelingen te rangscMkken, waarin latore dierkundigen het geslacht Lemwr
hadden gespülst. De Heer Jodkdajv, Dirocteur Tan het Museum Tan natuurlijke Historie te
Lyon, ontying in 1833 eene huid en cenen schedel van dit dier, en gaf daarran eene beschrij-
TÍJ1"-, die bij in cene zitting Tan de Koninklijke Akademie der Wetenschappen te Parijs Toorlas,
maar die slcchls door een uittreksel in de wetcnschappelijke Journalen tot algemeene kennis gekomen
is (2). Hii mcent daarin een nieuw geslaeht van de familie der Lemuriden te moeten erkennen
, waaraan hij den naam Tan Avahi gceft, een' landsnaam, waardoor het dier bij de inboorlingcn
Tan de bosschen in het oostelijke gedeelte Tan Madagjisitar wordt aangeduid.
Ook in hei Kijks Museum te Leiden is sederi weinige jaren eene huid en een schedel Tan dit
dier Toorhanden. Wat den schedel belrert, uit onze afbeelding (fig.G) ziel men, dat dezehe zieh
door kortheid en door de hooge onderkaak onderscheidt. De Torm der onderkaak herinnert
cenigzins aan dien, welke bij sommige Zuid-Amerikaansche apen (het geslaeht Stentar) Toorkomt,
en de gchecle schedel hecft in den algcmeeneu Torm eenige geiijkheid met dien Tan den Daman,
het anomale geslaeht Tan Pacitydennaia, hctwelk Hermìh» Htjrax hecft genoemd (3). Het achtei
ste e^edeelle ontbreekt aan onzen schedel. OTcr de tanden hebben wij boTcn gesprolicn.
Het dier is kroesharig of wollig ; het haar is op den rüg grijsbruin, digt bij den staart geelaclilig
grijs i de buik is griis; de achterzijdc der dijen en de Streek roiidom den anus zijQ witaclitig;
de staart en de pooten zijn rosbruin. De rugharen zijn aan den grond grijs, yerder rosachtig,
in den nek iets donkerder. De ooren zijn rond, kort en met hären bedekt.
De lengte Tan den Itop en romp bedraagt 0,3; de staart is, zonder de hären aan de spits, 0,25
lann-. De achterste ledematen zijn tot de hiel 0,21 lang ; de Toorste Icdematen tot aan de punt
Tan den Tierden Tinger 0,16. De Tierdc Tinger is aan de Toor- en achterpooten de längste.
De barbaarsche nàam Aoahi zal wel weinig bij val Tinden. Wij gelooTCn daarom den naam
Jlabrocebus mn Wagsek, welke op het %achte, wollige haar zinspeelt, te moeten aannemen, maar
Tcrmeencn, dat het dier TceUigt slechts als ondergeslacht yon. Lichanotus te beschouwen is, en
dat het no«^ onzeker is of de Propithecus diadema daarmede in een geslaeht moet Tereenigd
worden.
(1) royage avx Indus orienlaks et a la Chine, Paris 1782. II. p. 142. Pl. 89. Men yindt ook cene afbeeUing
en torle bescIirijTing Yan dit dier in het zeïenJe deel van het SujijiUment à VHisioire naturelle
de Bdffon, in 1789, een jaar na den dood van dien beroemden mon in 't lieht gegeven, p. 123. PJ,
XXXV.
(2) Vlnstilid, Journal général des Sociétés et travaux scientifiques , Xième Année, N°. 62. Paris 19 Juillet
1834.
(3) Door eene onbcgrijpelijke vergissing is de schedel van Hyrax in hel aangehaalde Vllde Deel van het Supplément
van BuFro», Pl. XXXVII legen over bl. 126, als die van den liengaalschen Stenops tardigradua
voorgesleld.
11
§. 5. Over LE.UUH GRISEUS Geoffr,
In hot Rijks Museum bovindi zieh onder den naam Tan Cheirorjaleiu Commersonii, eene opgezettc
huid, aíkomstig Tan de reis Tan Bebbier , waarin wij den Lemur gríseas Tan GEorFROï
herkend hebben. Bufeo» gaf daarvan eene afbeelding en beschrijving {Supplétnent, VIL Pl.
Î Ï X I V , tegen oyer p. 121) ondcr den naam Tan pelil Maki gris en Adoebert onder dien van
Griset {Makis fig. 7). Wacher Termcldt dit dier onder het geslaeht Chirogaleus [Katurgeseh.
der Sciurithiere, Heft 93 u. 94. S. 278). Wij geloOTen, dal het daarloe beboorl en hebben yan
den schedel Tan dit zelfde Toorwerp reeds boTcn gesproken (bl. 2). Het dier is zeker CTenwcl
Tan Chirogaleus Milii soortelijk onderscheiden. Wij noemen, het daarom Chirogaleus griseus.
Het dier is grijsbruin, op den rug eenigzins met ros yerniengd; de schouders en yoorpooten
zijn meer blaauwachtig grijs, de buik is grììswit. De ooren zijn kort en behaard. Het haar is
lang en zacht, maar niet wollig. Eenige lange, zwarte haren {uîhrissae) staan tusschen de
oogen.
De lengte Tan kop en romp bedraagt 0,28, de staart is omirent eTcn lang. De achlerpoot
tot den hiél is 0,18, Tan den hiel tot het einde Tan den Tierden Tinger 0,08. De duimder achterpooten
is breed en groot ; de nagel yan den tweedcn yinger is scherp.
De schedel is kort en rond, met gewelfde neusbeendcrcn. De ondcrkaaJt is korter en hooger
dan bij de Maki's, en met een groot en naar achteren gebogen kroonuitwas yoorzien.
Op de cliquette Stenden de woorden Contea Coulea, 't welk waarschijnlijk een naam is, door
de bcwoners yan Madagaskar aan dit dier gegeyen;
De afbeelding yan Aüdebert geeft cene yrij naauwkeurige yoorsteliing yan dit dier. Dat Lemur
muHnus Gm. onder de synonymen yan deze soort wordt opgcnomeu, houden wij voor willekeurig
en verdient geene nayolging.
B IJ l A G E.
Als Toorloopige schets wenschen wij ten slotle hier cene synoptische zamenstelllng: der g^es
l a c b t e n en soorten Tan Lemm-iden te latea vollen. De soorten, waarvan ik zelve gecne voorw
e r p c n onderzocht heb, zijn alleenlijk opocnoemd , zonder ecnigc verdcre beschrijving.
Conspectus Familiae Lemuridarüm.
Quadi'uraana vnlto piloso, dentibus incisivis superioribus plemmque bigeminis, inferioribus
anguslis, saepissime procumbenlibus. Pedes omnes pentadactyli, posteriores anterioribus longiores.
Unguis digiti secimdi {et intcrdum tertii) plantarum incurvus, angustus, subulatus , reliqui
plani.
Annot. Charncleres anatomici: Uterus bicornis. Maxilla inferior medio mento per totam yitam in duas partes divisa.
Orbita postice aperta, ope alae magnae ossis sphenoidei a fossa temporali doq discreta.
I , Unguis indicis 2ilaniarum solus ùicurvus, amjuslus, suhidalus,
A.) Denies incisivi canini , molares «Tf. Lemur Geoffa., Ilug. (Species e genere
Lemur-is L.).
Tarsus non elongatus. Cauda longissima, imdique pilosa. Auriculac breves, rotundatae.