{fens welke raeenin,", hei ei'genlijk g-cslaclil Lomir slcchts yier siiijtaiulen In (!c onderkaak zou
beziUen, tcrwijl yroeg;cro SchrijTcrs er zes aan tockeimen (I). Wy merken liier op, dat wjj deze
bescliouwino;swijze rolgon, zonder haar noglaiis Toor greheel boTon alle bedenkhig TerhcTcn te
houden; men nioet dit bij de vollende beschrijTiugen, ten einde die met onze in het Handboek
der ßierkunde gegrevene keumerken te Tcrgelijkcn, steeds in het oog houden.
Hot geshicht Lemur der nieuweren berat meer soorten dan eenig ander geslacht dezer groep.
Daarom moetcn wij mei dit geslacht eenen aanrang niaken, te meer daar de gTondvesler der
dierkundige nomenclaluur, de onsterfelijke LIKKIEOS, al de hem bekende soorlen onder dezen
geslachtsnaam zamenvatte. Van de TÌjf soorten, die LrnsAErs in de Iwaalfde uitgave van het
Sijstcma nai^trae opnoemde, hevat het geslacht Lemur der nieiiweren er slechts drie, terwijl
de oTerige twee toi andere geslachten zijn gebragt. Deze drie zijn Lemur Mongo%, Lemur
Macaco en Lemur Catta. Lalore Schrijrers, GEOMIOI SAIÜT-HILAIRE vooral, hebben nog meerdere
soorten in deze groep aangcnomen, ^'aaryan sommig-en moeijelijk te onderscheiden zijn en
TccUigt slechts als verscheidenheden kunncn gelden. Er zijn Tier kleine snijtanden in de bo-
Tcnkaak, die in twee paren gerangschikt ziin, zoodat zìi in het midden door eene ledige ruimte
T;UI elkander afstaan. In de onderlcaak zijn Tier, Mjkans waterpas liggende, lange en smalle,
digt bijeenstaande snijtanden; aan vreèrszijde derzelTen L'gt een hoektand, die dezell'de rigting
heeft en aliceli ecnigzins sterker is dan de snijtanden. De bovenste hoektand is lang, plat, drieliookig.
Op ecnen körten afstand slaan achtcr dezen tand zes kiezen, -welke breedcr dan lang
zijn, en waarran de drie eersle aan den buitenrand een', de di-ie laatste twee Imobbels hebben.
De buitenrand is breedcr en de kroon vertoont zieh rooral bij de twee eersle en bij den
laatsteu driehoekig. De laatste kies is dikwerf Tcel kleiner dan de Tijfde; de Vierde is de
grootste, Ook de onderkaak hcefl zes kiezen, waarvan de eerste eene driehoekige gedaante heeft
en bij den gesloten mond achtcr den hoektand der bovenkakcn goplaatst is; de vijf volgendo
hebben cene langwerpige kroon; ook hier is de Vierde de grootste.
De ooren zijn kort en rond. De top is langwerpig, van voren loegespitst. De tarsus is niel
vcrlengd. De ovcral mct vrij lange baren bedekte staart heeft nagenoeg de lengtc van het overige
ligchaam (kop en romp te zamcn genomen) of ovcrtreft die lengte zelfs bij enkele soorten.
Als onderverdeeling van dit geslacht beschouw ik het geslacht Cha-ogaleus van GEorrnoT
SiiKT-HILAIRE (liote mr trois Quadrumanes de COMMECSOM, Ann. du Museum, XLS. p. 171—175.
PI. X.) Toen GEorrnor dit geslacht het eerst bekend maakte, wist bij van helzelve niels meer,
dan hetgeen drie afleekeningen van den reiziger COMMERSOS hem daaromtrent hadden leeren kennen.
In deze afleekeningen hebben al de vingers, behalve de duiinen, puntige nagels, gelijk bij Lemur
alleen aan den tweeden vinger der achlerpooten gezien worden. Later is dit geslacht bekend
geworden door twee tlieren, welke de Menagerie van Pargs aan den Heer Minus te danken
had, cn waarvan F. CÜVIER eene besehrijving en afbeelding gegeven heeft onder den naam van
Maki natu (MyspUheeus hjpus, in de 4«' u i tgave der Ilist. nat. des Mammif., PI. 83. p. 228,
229). In de nagels verschilt dit dier van de Mald's niet, maar het heeft eencn korteren en breederen
kop en grootere oogen ; het is een naehtdier gelijk Sienops en Tarsius. Het onderzoet
viui eenen schedel van een ander, tot dit geslacht gerekend dier heeft mij getoond, dal dit geslacht
in alle wezenlijke kentncrkcn met Lemur overeenkomt, en dat het oninogelijk zou zijn, uit
de landen eenig verschil op te geven, 't geen hei aanncmen van een bijzonder geslacht zou wettigen.
Wij kunnen dus het geslacht Cldrogaleus slechts als con ondergeslacht van Lemur
beschonwen.
Een tweede, wel onderscheiden en goed bepaald geslacht is Stciiops ILLIG. In de landen
(I) Zle GEOITROÎ SilST-lIllAlRl!, Cours de l'ITistoire naturelle des Mammifères, Paris 1829. 8°. 11= Leçon,
p. 6, en IsiD. GEOFFROY SAINT-UILAIEIE (de Zoon), Dictionn. classique d^Hist, nat, Tom. X. 1826. p. 44.
koml helzelvc met Lemtir overeen, maar het oiiderscheidt zieh daarvan door de digl bijeenstaande
ooo-en, cn vooral door iu 't gelieel geeneii sUu-irl of slechts eenen knobbel, als aanduiding
daarvan, te bczillen. Ik wil hier niet in herlialing vervallen van 't geen ik vroeger omtrent
dit geslacht gezegd heb en verwijs dus, ook voor de dric soorten, die daartoe behooren (Stenops
graciUs, Stenops lardigradus cn Sienops javanicus], naar mijne vroeger medegcdeelde aanteekeningcn
(1). Aï deze soorten behooren in Azic te huis.
Als derde geslacht moet men Perodielieus van E. T. .BESBIETT beschonwen. Reeds in het
geslacht Stenops is de wijsvinger der voorste Icdeniaten kort. Bij dit geslachl is dezelve slechts
een kort stompje, zoo het schijut zonder nagel ; van deze vingerstomp is de geslachtsnaam ontleend
(2). Ovei-igens slaan de oogen niet zoo digt bijéén als bij Sienops en er is een slaart van
niiddelinalige lengle aanwezig. In de landen sebijnt dit geslacht met Stenops overeen te komen.
Toi dit geslacht behoort slcchts eenc soorl, wellce aan Afrika's westkust Iceft; het is de Potto
va>i BOSMA», waarvan wij later spreken znUen.
Nog altijd vinden wy helzelfde aantal landen, en ook slechts geringe wijzigîng in den vorm
bij een vierde geslacht Ololicnus. Deze naam van ILLIGE« vervangt den Geslachtsnaam Galago,
waaronder GEOFFROÏ deze dieren vereenigd had. De voetwortel is hier zeer lang door de ver-
Icnging van het hielbeen en schecpvormig bcen [naviculare), die, even als de Iwee lange beenderen
van den voorarm of de schcen, naast elkandcr liggen. De ooren zijn lang en onbehaard.
Dit gelieele geslacht is aan Afrika eigen. lels minder verlengd dan bij de overige soorten is de
voetwortel bij Ololicntis Jfladagascariensis, eene kleine soorl, waaruit GEOFFROY SAIMT-HILAIRE
{Cours de Vliist. nat. des Mammîf.) het geslacht Microcebus gevormd heeft, 't geen ons niet
genoegzaam onderscheiden voorkomt, hoezeer het ook door WAGNER aangenomen is.
Tan deze vier geslachten onderscheidt zieh het geslacht Lichanotus ILLIG. door zîjne tanden
op eene merlcwaardige wijze. Er zijn namelijk liier slechts twee snijtanden in de onderkaak aanwezig
en er is aan weèrszyde cen maaltaiid minder. De landibrmulc is derhalve: snijlanden
hoektanden maallandcn Het geheele gelai is dus 30 (3). De twee voorsle kiezen zijn
eenpuntîg. De lo-oon der drie achtersten is vierpuntig; de boveiLste zijn zeer breed, die der
ondei-kaak langvverpig De ooz-en zyn kort en rond. Er is een zeer korte staart aanwezig,
Behalve den Lemur Indn GM.^ die door SOHNERAT bekend wcrd, en waarvan thans ook het
Rijks Museum de opgezette huid van een niamiclijk voorwerp en eenen schcdel bezit, is tot nog
toe geenc andere soort ontdekt geworden. Ik geloof evenwel, dat de Avalii van JODRDAH als een
ondergeslacht van dît gemis beschouwd kan worden [VInstitut, Journal etc. 1834. p. 232).
Deze onderscheidt zieh lioofdzakelijk door eenen vrij langen staart, maar in den schedel en in de
tanden is geen verschil dan alleen daarin, dat de bovenste snijtanden Idein zijn, en de hoektanden
daarop onmiddcUijk volgen, terwîjl zij bij den Indri door eene ledige rumite daarvan gescheiden
zijn. Ook heeft de achterste maaltand der onderkaak, aan den achterrand zijner kroon
een klein puntje of vijfden knobbel, 't geen wij in den Indri niet waarnemen. Znlks herinnert
in het klein aan eenen achtersten maaltand van de onderkaak van Setnnopithccus {Zie F. CDVIER ,
Des dents des Mammif. 1825. Pl. 4 , tanden van Simia maura). Ik wil gaarne ieder de vryheid
laten om Meruit gronden voor een nieuw geslaclit te ontleenen. "WAGNER heeft dît geslacht
Haiirocebus genoemd, en daarin, behalve dezen Avahi, die I-ceds door SOHMERAT ontdekl en
(1) Eenige aantcekeningen over het geslarjit Stenops vati ILLTC.ER cn de daartoe heìioorende soorien. Tijdschr,
voor nat. Geseh. en Physiol. Vili. bl. 337—348.
(2) Van TT^pòs en StixTtKÓs {indice mutilalo).
(3) Tea onregte worilt in de nieuwe uitgavo Tan CuviEU's Lec. d^Anat, comp, IV. 1. 1835. p. 255 dit gelai als
32 opgegeven. Telt men vier snijtanden in de ondei-kaak en noemt men den eersten tand daarachter hoektand ,
gelijk daar gesehiedt, dan heeft de onderkaak slechts 4 kiezen.