Het informatiebord bij het
'Geologisch Natuurpad
Needse Berg'. Op de
Needse berg wordt tegen-
woordig niet meer gewerkt
De wallen en putten
die overgebleven zijn na
de afgravingen zijn nu
begroeid metbomen en
struiken. Hetis een ruig
geaccidenteerd terrein
geworden metsoms steile
wandelpaden en meertjes.
Het geheel is tot
Geologisch Monument
verklaard.
Foto: H J.C.Bosch
Mg
12
Q f Ö L 0 C i 5 Í- H De Needse Berg is een bijzonder monument, dat zowel geolo-
V I A tv ' ! p p a IV öisc*' näwurhistorisch zeer de moeite waard is. Afzettingen
N I A i V - £ 1 - un verschillende geologische perioden komen hier dicht bij
V 'K í í í D S (; BE R 0 dkiar aan de oppervlakte. Bén daarvan, Idei uit een wärmere
» o o »¡i« «me • • Inh-rrr, Diepe kuilcn zijn daar het gevolg van. De meeste oude kleigroeven
• « « Roir «.me : : Ma**. . zs|n nu watctiioudend en de voonnalige zandgaten zijn juist erg droog.
M H ? firäw & natuurwaarde op het huldige niveau gebracht. Door verschil in hoog-
II | | Kuntxwdtnk greeve te, Yochtgehalte en voedselrijkdom van de grond is een biotoop
.wall«*«« ontstaan, waar zielt een rijke en gevarieerde flora en fauna heeft ontpldn‘
Pliocene (2-5 miljoen jaar) lagen aan de oppervlak als
Miocene (5 - 25 miljoen jaar). Het was onduidelijk uit welke
laag het rostrum kwam en er zijn grote verschillen tussen
de beide fauna's. Na vergelijking van dit rostrum met
Bosch' schedeltje kon Post met een gerast hart verklären
dat beide tot dezelfde soort behoorden.
Nu had de schedel een naam: Protophocoena minima Abel.
Othenio Abel (1878-1945) had het rostrum beschreven,
maar daama was er nooit meer iets van deze protobrainvis
gevonden. Men heeft dan ook gedacht dat de familie van de
bruinvissen (Phocaenidae) pas in het Holoceen ontstaan is.
Nu is onomstotelijk vastgesteld dat deze familie zieh al in
het Mioceen heeft afgescheiden van de andere dölfijnen.
Ons schedeltje blijkt de enige fossiele dolfijnenschedel te
zijn die ooit in Nederland gevonden is en dit fossiel maakt
dat er nu veel meer bekend is over hoe de voorouders van
de bruinvissen er uitgezien hebben.
Het is bekend dat er in het Mioceen bij verschillende groe-
pen dieren een explosieve groei is geweest van de hersenin-
houd. Ook de mensapen, onze voorouders hebben zo'n ont-
wikkeling doorgemaakt. Wellicht hebben ook dölfijnen op-
eens hun herseninhoud moeten vergroten. Of beter gezegd,
meer in de lijn van de evolutietheorie, was er in die tijd een
grotere kans om te overleven als de herseninhoud en dus de
intelligentie groter was.
Het schedeltje zal door Klaas Post of Olivier Lambert uit
Brussel of door hen samen, met medewerking van de heer
Bosch wetenschappelijk worden beschreven en gepubliceerd
in een vakblad.We danken de heer Bosch voor zijn belangrij-
ke donatie. Het is een fantastische aanvulling naast de schedel
van de oude walvis Zighoriza kochii uit Alabama.
Het zal dan ook zeker in een vitrine geplaatst worden. ■
tussen-ijstijd, werd ooit Needien genoemd/omdat deze afzetting
in Neede grondig is onderzochl. Tegenwoordig gebrulkt men de
naam HolsteiniSn.
Door de druk vàn de glétsjers tijdens de voorlaatste ijstijd is de
Needse Berg ontstaan. Uit deze stuwwal is van 1825 tot 1954 klei en
zand gewonnen, onder andere voor de steen- en dakpanindustrie.
' ‘ De exploitatie van de typische geologische verschijnselen heeft de
wikkeld. De véle eigenaren van hot natuurgebied werkén samen in de
. . . ;■ r ‘Bosgroep Needse Berg'.
Het Geo-Natuurpad leidt u längs de geologiche verschijnselen en de
natuur van de Needse Berg. Op diverse punten längs de route staan
panelen met informatie over de nantur en de geologie, ti kunt kiezèn
uit vier routes.
Kaartje van Nederland met vindplaatsen van fossiele walvissen.
Uit: W.H. Zagwijn. CJ. van Staalduinen (red.). Toelichting bij geologische overzichtskaarten van
Nederland. Haarlem, Rijks Geologische Dienst. 1975, bewertet door Joop C. van Veen
Van Deinse had heel wat materiaal om te bestuderen. In het Mioceen was Engeland nog verbonden
met het vasteland. Tussen Engeland en Europa bestond een enorme baai waar aan de kust regelma-
tig walvissen strandden. In Teylers Museum zijn walviswervels van de THerikerberg. 2* de
Iwickeler vaart bij Delden, en van plaatsen bij 4* Winterswijk. In Noord-Brabant bij 5* Langenboom
en i* Liessel is ook veel walvismateriaal gevonden. waaronder redelijk complete schedels. in
Limburg bij 7* Elsloo eveneens. Ook van de omgeving van *8 Antwerpen bezit Teylers Museum veel
walvisbotten: er worden nog steeds opgedregd uit de 9*Westerschelde. De vindplaatsen volgen de
kustlijn van Nederland in het Mioceen en het Plioceen. De laag die afgezet is in het Boven-Mioceen
heet de Formatie van Breda, je vindt deze door bijna heel Nederland (zie de stippels) maar op verschillende
diepten. De walvisbotten van 3* Neede vormen een aanvulling tussen de collectie uit
2* Twickel en die uit 4*Winterswijk.
een krokodjiachtig
amfibie uit de oertijd
O o r s p r o n k e l i j k e t e k s t : F l o r i a n W i t z m a n n
F o t o ’ s , v e r t a l i n g e n b e w e r k i n g u i t h e t Q u i t s : J a c o b L e l o u x
GLIBBERIG
Veel mensen denken bij amfibieën aan kleine, lelijke, verscholen levende dieren
met een glibberige huid. Ook Linnaeus (1707-1778) vond dat hun schepper niet zijn
best heeft gedaan er iets van te maken. Linnaeus heeft zieh niet grondig bezig
gehouden met kikkers. padden en salamanders, anders had hij dit nooit gezegd.
Amfibieën zijn per slot van rekening een heel interessante en zeer veelvormige
groep van gewervelde dieren. Vele miljoenen jaren domineerden ze de aarde, totdat
de reptielen, en met hen de dinosauriërs, de macht overnamen. Ze brachten een
veelvoud aan vormen voort, waaronder reuzen van meer dan vijf meter lang.
In Teylers Museum zijn de overblijfse-
len van een voorwereldlijke amfibie te
zien, die als volwassen beest anderhalf
meter lang kon worden. Het gaat hier
om drie exemplaren van Archego-
saurus decheni, die tijdens het Perm,
zeg 280 miljoen jaar geleden, in de grotere
meren van Europa leefden.
Archegosaurus is één van de meest be-
kende en best bestudeerde amfibiefos-
sielen. Honderden exemplaren uit het
Saargebied in Zuidwest-Duitsland zijn
bekend geworden,, enjoveral ter wereld
in musea terechtgekomen.
Van bijzondere waarde voor de paleon-
tologie is dat Archegosaurus één van
de weinige gewervelde dieren is, waar-
van verschillende groeistadia als fossiel
bewaard gebleven zijn: van de
kleine larven met schedeltjes kleiner
dan twee centimeter tot de volwassen
schedels van bijna dertig centimeter.
1 5 0 JAAR
WETENSCHAPPELIJK 0NDERZ0EK
In de 19de eeuw waren in het zoge-
naamde 'Steinhohlegebirge' in Lebach
bij Saarbrücken talrijke groeves, waar
klei-ijzersteen als ijzererts gewonnen
werd. De mijnwerkers vonden grote
hoeveelheden van knol- tot niervor-
men verkitte klei-ijzerstenen, zoge-
naamde 'geoden'. Soms waren die geo-
den wel enkele decimeters groot. Bij
het splijten ervan ontdekte men deels
goedbewaarde overblijfselen van vis-
sen zoals 'Schmelzschuppern', die een
zeer dikke schublaag hadden, en ste-
kelhaaien, die echter niets met echte
haaien te maken hebben.
De grote Zwitserse natuuronderzoe-
ker Louis Agassiz (1807-1873) nam deze
vondsten op in zijn grote werk over
vissen: 'Recherches sur les poissons
fossiles', dat tussen 1833 en 1843 ver-
scheen. Hij zag de resten die later als
Archegosaurus decheni bekend zou-
den worden als vissen. Hij noemde ze
Pygoptèrus luciuS.
Groevebaas Von Dechen ontdekte in
1847 in een geode de resten van een
groot dier dat hij aanzag voor een rep-
tiel. De wetenschappelijke bewerking
liet hij over aan de Bonner paleontoloog
Georg August Goldfuss (1782-1848).
Nog in hetzelfde jaar publiceerde
Goldfuss zijn beschrijving. Hij plaatste
het dier in een nieuw geslacht, dat hij
Archegosaurus noemde, wat flessen-
halsreptiel betekent. Vooral bij grote
exemplaren is de snuit als een flessen-
hals verlengd. Goldfuss onderscheidde
drie soorten. De grote vormen noemde
hij ter ere van de ontdekker Archegosaurus
decheni, de middelmaat
Archegosaurus medium en de kleine
Archegosaurus minor. Ofschoon
Goldfuss deze dieren tot de amfibieën
rekende, zag hij ze toch als nauw ver-
want met de huidige krokodillen.
In 1850 vond een uitgebreidere bewerking
van de vondsten plaats door de
zoöloog Hermann Burmeister (1807-
1892). Deze toonde aan dat de verschillende
maten van Archegosaurus geen
verschillende soorten zijn, maar verschillende
groeistadia van één soort.
Tot slot publiceerde in 1858 de be-
roemde Frankfurter paleontoloog
Hermann von Meyer (1801-1869) zijn
grote en toonaangevende Archegosaurus
monografie onder de titel
'Über die Reptilien der Steinkohlformation'.
In dit uitgebreide werk