
Jan Sluijters’
'IL uit 1914
l l j l
door Marjo lein Menalda , !
.vï;:
Afb. a. Jan Sluijters. Studie voor Dame met hoed. 19U (Teylers Museum)
12
PRIX DE ROME
Jan Sluijters werd geboren in 1881 in Den Bosch en aan-
vankelijk in zijn geboortestad opgeleid door zijn vader, die
tekenaar en houtgraveur was. De familie verhuisde in
1894 naar Amsterdam, waar Jan tot zijn dood zou blijven
woneTi. Zijn opleiding was klassiek: In 1900 kreeg hij zijn
M.O.-diploma tekeneh van de Rijks Normaalschool voor
Tekenonderwijs en werd hij leraartekenen. Hierna be-
zocht hij de Rijksakademie van Beeidende Künsten, waar
hij les kreeg van Allebe, Der Kinderen en Van der Waay.
Daar leerde hij traditionele onderwerpen (religieus en historisch)
schilderen volgens academische principes. Dat hij
gewaardeerd werd blijkt onder andere uit het feit dat hij
met zijn werk ‘Elisa wekt het zoontje van de Sunamietische
vrouw tot leven’ in 1904 de Prix de Rome won. Het leverde
hem een reisstipendium op om imltalie, Spanje en
Frankrijk (Parijs) te werken. Hij maakte braaf kopieen
paar grote meesters, maar werd uiteindelijk meer gegre-
pen door het schilderachtige van de stad Rome. Hij begon
dan ook met het maken van studies in de buitenlucht.
Sluijters’ idee over de kunst veranderde volledig door zijn
tweede Parijse reis in 1906. Hij kwam in contact met de
moderne Franse schilders; neo-impressionisten en faü- -g
visten. Schilders als Henri de Toulouse-Lautrec en Kees
van Dongen maakten een onuitWisbare indruk op hem. Het
bruisende Parijse nachtleven, vooral dat van Montmartre,
met sprankelend licht en veel kleur, werd onderwerp van
zijn werken. Het modernistische werk dat daarvan het re-
sultaat was, met dikwijls wilde kleuren, werd echter niet
gewaardeerd door de Academie, die zijn jaarstipendium
dan ook introk.
In de periode 1907-1910 kunnen we Sluijters rekenen tot
de ’avant-garde’.
BeYnvloed door onder anderen Seurat en Signac maakte
hij luministische werken, waarin hij feile kleuren in losse,
beweeglijke toetsen aanbracht. Deze werken lagen na-
tuurlijk ver verwijderd van de werken van kunstenaars die
in de tradities van de Haagse en Amsterdamse School
In aprii 1999 werd Teylers Museum door aanvaarding van een legaat eigenaar
van een portret door Jan Sluijters (1881-1957). lAfb. a] 1 Het kleurige schilderij
stelt een dame voor met gesloten ogen. weergegeven als schouderstuk.
Ze draagt een hoed met een grote veer. De voorstelling is schetsmatig met
grove penseelstreken neergezet, alsof het schilderij nog niet helemaal voltooid
is. Het werk oogt wat wonderlijk; het is ongebruikelijk om iemand te portrette-
ren die de ogen neergeslagen of gesloten heeft. De erflaatster omschreef het
portret in haar testament als ’Portret van een actrice’ en inderdaad zou je
kunnen denken dat de vrouw een scène uit een toneelstuk aan het opvoeren is.
Volgens een etiket van een kunsthandel op de achterkant van de lijst gaat het
om een portret van mevrouw Van der Vuurst de Vries-Godin, door Sluijters in
1914 geschilderd.2 Het werk blijkt inderdaad een voorstudie te zijn voor een
groot schilderij in het Stedelijk Museum te Amsterdam, ook uit 1914. Hierop is
de vrouw (bijna) ten voeten uit geschilderd. [Afb. b] 3 Het Amsterdamse doek
geldt terecht als één van Sluijters fraaiste portretten. Om beide schilderijen
binnen Sluijters’ oeuvre te plaatsen, volgen hier enkele opmerkingen over de
kunstenaar en diens stijl van schilderen. Bovendien wordt er antwoord gege-
ven op de vraag wie deze mevrouw Van der Vuurst de Vries-Godin was.
werkten, met dikwijls sombere en zware kleuren.
Deze stromingen waren in Nederland rond 1900 op hun
retour. Het was blijkbaar tijd voor een geheel andere vormen
en kleurentaal.
Vanaf 1910 experimenteerde Jan Sluijters met wee.r andere
vormen en kleuren (kubisme, expressionisme en futurisme).
Een belangrijke invloed daarbij had De Moderne
Kunstkring, waar Sluijters zieh in 1909 bij aanslöot. Hier,
in Amsterdam, werden vanaf 1911 tentoonstellingen geor-
ganiseerd die de laatste ontwikkelingen in Duitsland,
Frankrijk en Rusland toonden. Behalve Sluijters traden
ook Jan Toorop en Piet Mondriaan tot de Kunstkring toe.
Niet slechts in Nederland had Sluijters succès, ook in het
buitenland verwierf hij bekendheid. Dit illustreert bijvoor-
beeld een tentoonstelling in 1921 in Brussel, waar zijin ■
schilderijen hingen naast die van Ensor, Rik Wouters,
Degas, Gauguin en Le Falconnier. *
Sluijters’ rol als modernist en voortoper nam af vanaf de
jaren twintig , hoewel hij nog lang daarna een zeer gewaardeerd
kunstenaar is gebleven. Zijn realistische portretten,
waaronder dikwijls die van familieleden, baby’s,
moeders en kleine kinderen, en zijn naakten en stillevens,
met vooral bloemen en vruchten, waren zeer gezöcht.
Sluijters had talloze exposities en won vele prijzen.
JEANNE VAN DER VUURST DE VRIES-GODIN
Wie nu is de vrouw met de gesloten ogen op ons portret?
Was het inderdaad een aciffice? Dit blijkt allerminst het
geval: Jeanne Wilhelmina Catharina Godin (Den Haag
27/04/1876- Utrecht 18/12/1965) was verpleegster en
trouwde op 5 februari 1903 met de Utrechtse arts Jacob
van der Vuurst de Vries (van wie ze op 29 december 1933
scheidde). 8 Het echtpaar was bevriend met Jan Sluijters.
Jeanne kreeg bovendien les van hem; ze tekende en schilderde
uit liefhebberij. 6 Over haar wordt verteld dat ze een
nogal wonderlijke persoon, van Indonesische origine, was.7
Naarverluidt hield ze zieh intensief bezig met oosterse
mystiek en was zij bijzonder godsdienstig gedreven.
In haar huis aan de Van Baerlestraat in Amsterdam schijnt
ze een enorm orgel te hebben bezeten, waarmee ze ieder-
een tot wanhoop dreef door er heel hard op te speien. Het
waren waarschijnlijk haar mystieke belevingen die
Sluijters hebben doen besluiten Jeanne met gesloten
ogen, in een soort trance, te schilderen. Haar gestalte op
het schilderijTn het Stedelijk Museum werd beschreven
als een ’tragisch wezen, een verschijning die niet van deze
wereld lijkt te zijn, een mysterieuze schim, oplichtend te-
gen de schemerig gehouden achtergrond’. 8 Of ze nu ,
wonderlijk of tragisch was, haar karakter zal op zijn minst
uitgesproken geweest zijn.
Over de schilderijen van haar hand kon dat nou juist helemaal
niet gezegd worden; Een kunstrecensent bezocht in
1929 haar expositie in de kunstzaal van Lier te Amsterdam
en constateerde dat het in haar werk vooral ging om de
stoffage en minder om het voorwerp: ’....Het geval zelf,
zou men -wat sterk- kunnen zeggen, wordt dan ook... al
Afb. c. Jan Sluijters,
Studie voor Dame
met hoed
spoedig losgelaten, opdat dan met een zekere opluchting
kan worden ingegaan op die stoffage: een prachtig-ge-
bloemde , Spaansche shawl hier (portret Mevr. S.) -een
schoon Perzisch kleedje (stilleven met viool en vioolkist)
dââr... ’Smaakvol’, ook van de andere stukken (Rozen b.v.)
valt dit wel te zeggen. Ik weet echter over dit werk verder
niets meer -en in alle geval niets beters- te zeggen.
Een uitgesproken karakter, dat een min of meer objectie-
ve karakteristiek zou mogelijk maken, vermag ik er niet in
te ontdekken.’ 9 Haar schilderijen waren dus niet hemel-
bestormend, haar mystieke belevingen kennelijk wel.
HOOFD IN DE WOLKEN
Het portret in het Stedelijk Museum; gematigd kubisme
Sluijters is er in het Amsterdamse doek prächtig in ge-
slaagd de geestestöestand van deze vrouw op te roepen.
Hij maakte daarbij gebruik van aan het kubisme ontleende
vormen. In het jaar 1913 was hij onder de indruk geraakt
van de schilderijen van onder anderen Cézanne en begon
hij werken te maken met kubistische kenmerken. We kunnen
bij Sluijters niet spreken van een verdoorgevoerd
kubisme, wel experimenteert hij met het schilderen in
beweeglijke, ritmische, hoekige onderdelen en gebroken
facetten. Het perspectief wordt niet helemaal verlaten en
ook de geheel versplinterde vlakindeling van het pure
kubisme treffen we bij hem niet aan. Ook het portret van
Jeanne in Amsterdam is niet werkelijk kubistisch; slechts
enkele vlakken heeft de kunstenaar buiten de contouren
laten vallen. Het hoofdonderwerp is duidelijk omlijnd,
maar sommige delen zijn er zodanig omheen geplaatst
dat er verschuivingen gesuggereerd worden. De hoekig-
heid van de kleurvlakken verwijzen eveneens naar een
gematigd kubisme.
Wanneer we dit grote portret van Jeanne van der Vuurst
de Vries vergelijken met andere geschilderde vrouwenfi-
guren uit deze periode blijkt dat Sluijters de ene keer veel
en de andere keer nauwelijks gebruik maakt van deze kubistische
vormentaal. Een enkele maal ontleende Sluijters
elementen aan het futurisme, waarbij vormen naast el-
kaar herhaald worden om beweging te suggereren. Dit il-
Afb. b. Jan Sluijters.
Dame met hoed. 1914
(Stedelijk Museum.
Amsterdam)