
Sarah Stone. Interieur van Sir Ashton Lever's Museum in Leicester House. Londen. 1786. tekening in pen en penseel (British Museum. Londen)
De vermögende Sir Ashton Lever (1729-1788). een fervent verzamelaar van natuurhistorische objecten. maar ook -zoals boven op de
tekening te zien is van etnografische voorwerpen- stelde vanaf 1775 in Leicester House zijn collecties voor het publiek tentoon. In die
tijd was dat het grootste particulière huis van Londen. waarin hij met gemak 16 kamers met vaak stapelbare glaze n kastjes. kon vullen.
De kastjes waren wit van binnen om vooral de vogels goed uit te laten komen. Geheel aan het eind stond een grote Spiegel waardoor de
collectie nog eens verdubbeld werd. Een dergetijke inrichting is vergelijkbaar met die van het Haarlemse Naturaliënkabinet
danken aan directeur Jacobus Barnaart, natuurlijk doops-
gezind en ook nog vogelcollectioneur, dat het 'ten nutte
van het algemeen' vrijer werd geïnterpreteerd dan de erf-
later misschien had bedoeld. Hij stelde alles in het werk
'om het daarheen te besturen dat er gelegenheid zoude
worden daargesteld, om zoodanige verzamelingen en in-
richtingen, bij Teijlers Stichting te maken als meest ge-
schikt zouden geoordeeld worden om aldaar, ter uitbrei-
ding en voortplanting van Natuurkundige wetenschappen
werkzaam te zijn. Ten dien einde bewerkte hij de toestem-
ming der medebestuurderen tot het bouwen van eene rui-
me zaal, bestemd voor het aanleggen van Phijsische van
Natuurlijke voorwerpen, plaatsing van Teekeningen en
Prenten¡ en van eene, voor Natuurkundige wetenschappen,
inzonderheid uitgezochte Bibliotheek'. In 1784 was
Teylers Museum een feit. Dat Teyler, zoals vaak wordt be-
weerd, aan de oprichting van de Hollandsche
Maatschappij niet te pas kwam, omdat hij niet tot de coterie
behoorde die het initiatief nam, oftewel geen lid van de
bevoorrechte Kerk was, lijkt aannemelijk. Aan de andere
kant had Teyler van meet af aan iets anders voor ogen ge-
staan, breder, m.eer universeel, met eigen geld, geen
overheidsbemoeiing en een beperking van het aantal be-
trokkenen. Misschien minder wetenschappelijk en meen..
ulitair. Zelf hoefde Teyler daarin niet te figureren en liet hij
alles aankomen op zijn overlijden. Stonden op papier beide
instellingen misschien ver van elkaar af, op het gebied
van de verzamelingen die gaandeweg ontstonden, vulden
zij elkaar aan en overlapten ze elkaar soms. Zo’n 80 jaar
bestünden beide musea in Haarlem naast elkaar en zelfs
onder leiding van dezelfde directeur!
TOT SLOT
Kan de dood van Seba en de komst van Linnaeus.om-
streeks 1735 worden gezien als een omslag in de ontwik-
keling van universele naar meer gespecialiseerde ve.rza-
melingen, omstreeks 1755 is er sprake van een toene-
mende professionalisering in het verzamelwezen. Ook
wordt in die période de basis gelegd voor de institutionele
verzamelingen, die steeds meer een openbaar karakter
krijgen. Zo wordt in 1756 Arnout Vosmaer aangesteld als
opzichtervan het stadhouderlijke naturaliënkabinet, welke
collectie dan een serieuze aanvang neemt en in combi-
natie met de menagerie van Willem V een Artis met Zoö-.
logisch Museum avant la lettre wordt. In datzelfde jaar
verschijnt Pieter Teyler voor de notaris en enkele jaren
later besluit de Hollandsche Maatschappij serieus door te
gaan met verzamelen. In 1758 brengt Ipnaeus definitief
orde aan in de tienduizenden laatjes.
De collectie van het Haarlemse Naturaliënkabinet groeide
op den duur uit tot een belangrijke natuurhistorische collectie,
die omstreeks 1800 uit zo'n 130 soorten opgezette
zoogdieren bestond, evenals een twaalftal Skeletten en
schedels, 525 soorten vogels, 270,soorten vissen, 150
soorten reptielen en amfibieën, een vijftigtal slangen, bij-
na 600 soorten schelpen, 220 soorten koralen, sponzen en
dergelijke, 70 soorten kreeftachtigen en een tiental soorten
wormen. Daar kwamen later nog belangrijke meteo-
rieten bij, de schedel van een mammoet en het complété
skelet van een butskop. Het muséum was lange tijd een
belangrijke Haarlemse bezienswaardigheid, maar door
geldgebrek en concurrentie kon de collectie niet uitgroei-
en tot een wetenschappelijk instituut met een publieke
functie. Wat de Hollandsche Maatschappij ooit begon,
werd op den duur door andere instellingen overgenomen,
zoals het huidige Naturalis in Leiden. De tentoonstelling
Het verdwenen muséum volgt de opkomst en teloorgang
van deze Haarlemse verzameling in relatie tot andere
gelijksoortige collecties in de période 1750-1850. ■
—
W;W ÊmÈÊ
De befaamde natuurkundige Hendrik Antoon Lorentz
(1853-1928) won in 1982 de Nobelprijs. In 1918 werd hij
benoemd tut curator van Teylers Natuurkundig
Laboratorium, een functie die hij tot zijn dood in 1928
bekleedde. Bij zijn aanstelling stond hij op het hoogtepunt
van zijn wetenschappelijke loopfaaan en was hij een
centrale figuur in de internationale natuurkundige
gemeenschap. Onder Lorentz hereikte Teylers laboratorium
een hoog niveau. Er werd onderzoek verricht naar en
gepubliceerd over uiteenlopende Problemen inzake optica,
elektromagnetisme. radiogolven en atoomfysica.
Tot en met 30 juni Staat zijn werk en dat van door hem
geselecteerde fysici die aan het lab verbonden waren
centraal in een tentoonstelling in het Boekenkabinet.
door Mar i jn van Hoorn
Lorentz, gepromoveerd op zijn eenen-
twintigste en hoogleraar theoretische
natuurkunde op zijn vierentwintigste,
is het meest bekend geworden door
zijn elektronentheorie, die hij ontwik-
kelde tussen 1892 en 1904. Hiermee
kon hij bijvoorbeeld een verklaring ge-
ven voor de verbreding vari de spec-
traallijnen van natrium in een magnetisch
veld, zoals waargenomen door
Pieter Zeeman in 1896. Zeemans orit-
dekking en Lorentz7 verklaring leverden
hen in 1902 de Nobelprijs op.
Lorentz7 belängrijkste werk ligt op de
terreinen van de warmteleer, het elektromagnetisme
en de optica. Hij
schreef tien boeken en honderdzestig
artikelen en gaf de stoot tot de ont-
wikkeling van de relativiteitstheorie
en kwantummechanica. I1)
De halve eeuw van Lorentz7 profes-
soraat in Leiden kan ruwweg in
tweeën worden verdeeld. De eerste
vijfentwintig jaar besteedde hij vrij-
wel uitsluitend aan wetenschappelijk
werk en onderwijs en leefde hij nogal
teruggetrokken. Vanaf de eeuwwisse-
ling echter nam hij meer en meer deel
aan het openbare leven: hij legde contacten
met buitenlandse natuurkundi-
gen, bezocht congressen, gaf lezingen
in het buitenland, zat vanaf 1911 de
Solvay Congressen voor en werd bo-
vendien actief op andere gebieden dan
de natuurkunde, bijvoorbeeld de internationale
vredesbeweging.
DE NIEUWE OPZET
VAN HET LABORATORIUM
Bij Lorentz7 aantreden bij Teylers
Stichting stonden de activiteiten in
het laboratorium al jarenlang op een
laag pitje. Eliza van der Ven was er
werkzaam geweest vanaf 1878. Rond
1900 noodzaakte zijn verslechterende
gezondheid hem zijn bezigheden te
verminderen. Zijn laatste onderzoek
betrof het elektrolyseproces in oplos-
singen van metaalzouten, uitgevoerd
tussen 1901 en 1908. Hij stierf op 27
juni 1909. Aan Lorentz de taak het bij-
zondere, particulière laboratorium
weer tot leven te wekken.
Lorentz werd benoemd per 8 januari
1910. Hij werd ook opgenomen in
Teylers Tweede Genootschap, ter ver-
vanging van Van der Ven. Zijn functie
werd aangeduid met 7curator7, die van
zijn aanstaande medewerker met
Konservator7. Voor deze betrekking
selecteerde Lorentz jonkheer dr
Gerhard Joan Elias (1879-1951) uit een
groep van tweeëntwintig kandidaten.
Elias had gestudeerd in Utrecht onder
de professoren W.H. Julius en H. du
Bois. In 1905 volgde hij Du Bois naar
diens nieuwe Bosscha-laboratorium in
Berlijn. Elias had zieh gespecialiseerd
in magneto-optisch onderzoek (de in-
vloed van magnetische velden op
licht) en hij was in mei 1909 cum laude
gepromoveerd, bij welke gelegenheid
Lorentz hem had ontmoet. Zijn
aanstelling vond plaats per 8 april
Er bestaat nog geen Biografie van Lorentz. In de jaren dertig verzorgden P. Zeeman en
A.D. Fokker de uitgave van zijn Collected Papers in negen delen. en in 1957 publiceerde
zijn oudste dochter een boekje met persoonlijke herinneringen en enkele andere bij-
dragen. Meer literatuur treft men aan in het artikel van McCormmach uit 1973.
Sinds die tijd is Lorentz in de Nedertandse wetenschapsgeschiedschrijving verschwende
malen geportretteerd als een vooraanstaand lid van de groep eminente geleerden
die verantwoordelijk waren voor een tweede 'gouden eeuw' in de Nedertandse
wetenschap. lopend van 1878 tot 1948. met Nobelprijswinnaars J.H. van ‘t Hoff (1981).
Lorentz en Zeeman (1962). J.D. van der Waals (1916). H. Kamertingh Onnes (1913).
W. Einthoven (1926). Chr. Eykman (1929) en PJ.W. Debije (1936). Enkele jaren geleden is
er een Engelse vertaling versehenen van Lorentz’ proefschrift uit 1875 met een körte
inleiding op zijn werk. Van zijn omvangrijke archief bestaat een inventaris uit 1982.
Professor dr. AJ. Kox (Universiteit van Amsterdam) is al geruime tijd bezig met een
groot opgezette biografie. waarvan publicatie is voorzien in 2683. samen met een
selectie uit de correspondentie.
1910. Hij zou ook de verantwoorde-
lijkheid krijgen voor de bestaande, ou-
de collectie van instrumenten; hier-
voor zou hij de assistentie van een
amanuensis genieten.
DE NIEUWE START: 1910-1916 ELIAS
Het eerste jaar van Lorentz7 curator-
schap stonden Directeuren ruimhartig
een grondige renovatie en andere ver-
beteringen toe, teneinde het laboratorium
up-to-date te brengen. De kosten
bedroegén meer dan / 15.000. In een
bijlage bij Lorentz7 eerste jaarverslag
worden deze gespecificeerd. De grootste
posten betroffen metsel-, timmer-,
loodgieters- en schilderwerk ( / 7.072)
en een elektrische installatie ( / 4.687).
Een betonnen vloer van een meter dik