
4
Isaac Lodewijk la Fargue.
Laurens Theodoras
Gronovius met zijn kinde-
ren Johan en Samuel
Ulricus. 1775. aquarel
(Museum de LakenhaL
Leiden)
Het Leidse raadslid en
schepen Gronovius is hier
met zijn twee kinderen af-
gebeeld in zijn studeer-
vertrek. Het verzame-
laarskabinet staat uitnodi-
gend open terwijl ver-
schiUende attributen naar
onderdelen van zijn col-
lectie verwijzen: gesteen-
ten en zeesterren in laden
op de grand, boeken uit
zijn bibüotheek. een
elektriseermachine aan
de tafelrand geklemd. ter-
wijl de kinderen respec-
tievelijk een herbarium-
blad en schelp vasthou-
den. Gronovius zetf toont
een vis die wijst op zijn
zeer omvangrijke collectie
ichtyologie.
Het is curieus dat in dezelfde periode Seba's vierdelige
Thesaurus verscheen, de eerste twee delen bij zijn leven
(1735 en 1736) en de laatste twee delen postuum (1759 en
1764). Hierin publiceerde hij zijn eigen 17de-eeuws geor-
dende collecties, inclusief voorwerpen van elders maar
waarnaar hij onderzoek had gedaan, met langdradige be-
schrijvingen en in onze ogen onlogische groeperingen, zoals
van de vogels eh vliegende honden die na elkaar worden ge-
noemd. Door de schitterende illustraties geven de folianten
een goede indruk van zijn collectie en daarmee tegelijkertijd
van 17de-eeuwse verzamelingen, zowelqua soortenrijk-
dom, ordening en schikking. Seba's collectie werd in 1752
geveild en raakte over grote delen van Europa verspreid.
In de eerste twee delen was Seba steeds zelf aan het woord
geweest, maarvoor het schrijven van een inleiding had hij de
Leidse professor Herman Boerhaave (1668-1738) om zijn
medewerking gevraagd. In dat voorwoord schetst deze met
een zekere trots de snelle vorderingen van de wetenschap.
Hij noemt de luchtpomp, de telescoop en microscoop, hij
prijst de ontdekkingen die de leden van geleerde genoot-
schappen doen, en roemt de vele kabinetten van zeldzaam-
heden die in Holland te zien waren. 'Waar vindt men diergely-
ke seldzaamheden van allerhande land- water- en zeewon-
deren dan hier te lande? Waar zulk rare bloemen, planten,
schulpen, horens, visschen, vogelen, beesten, dieren? enz.
Het is waar, dat men hier nog geen Genootschap van Natuur-
onderzoekers heeft opgerecht. Wat daar de reden van zy,
zullen wy niet onderzoeken; maar het is zekerlyk te beklagen,
dat 'er in een landt, daar niet alleen voorraadt, maar
zelfs overvloedt is van al wat tot de ontdekkinge der seldzaamheden
in de Natuur, tot voortzettinge derwetenschap-
pen, en tot verheerlyking der Natuurkunde vereischt wordt,
zo weinig aanmoediging tot aankweking der verstanden en
geleerdheid wordt gevonden. Maar des niettegenstaande zyn
'er Liefhebbers, dievermaakscheppen in hetverzamelen
der seldzaamheden, welke tot de Natuurlyke Historie beho-
ren, waar toe hen door middel van de scheepvaart dezer landen
overvloedige gelegenheit wordt verschaft.'
Albertus Seba. Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio et iconibus artificios-
sissimus expressio per universam physices historiam. deel II. Amsterdam 1759. plaat XXXVII
(Universiteitsbibliotheek Amsterdam)
In de vijfde lade (rechts): Tn deze lade wordt een Saterhoofdt vertaeeld. uit horentjes en schelpen
samengestetl met oogen. neud. mondt en andere delen. tot zo een hofdt behorende. Het bovenste
hoofdversiersel of de bovenste halve kring. is gemaakt van rode zeehorentjes. alle fraai getekent
en als met koralen bezet' Volgens Seba kwamen deze composities ook wel in grotwerken voor. zoals
op de buitenplaats Tulpenburg van de heer Pinto. en op de buitenplaats Zijdebalen van de heer
Van Möllern, even buiten Utrecht In de zesde lade (links): 'Het middelste perk van deze lade ver-
beeldt een ovaal van verscheide siertyke en seldzame horentjes. als knoopjes. of vreemde
Alykruikjes. van welke eenige getopl en andere verheven zijn.'
HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
Terecht verbaasde Boerhaave, en dus Seba zieh dat er in
Holland nog geen wetenschappelijk genootschap bestond.
Engeland had al sinds 1662 zijn Royal Society of London
for Improving of Natural Knowledge, terwijl de Franse te-
genhanger, de Académie Royale des Sciences, van vier
jaar later dateerde. Het predikaat koninklijk wijst in beide
gevallen duidelijk op wiens initiatief beide gezelschappen
tot stand waren gekomen. In Nederland ontbrak hetraan
een sterk centraal gezag. De overheid zag het niet als
haar taak een algemeen wetenschappelijk of technologisch
beleid te voeren en door de ingewikkelde politieke
structuur van de Republiek was men daartoe ook niet
makkelijk in Staat. Initiatieven van de burgerij moésten
daar in voorzien. Pas toen halverwege de 18de eeuw de
wetenschap hier haar zin en nut had bewezen en de beoe-
fening daarvan voor een ommekeer in het verval van de
Republiek zou kunnen zorgen, was de tijd rijp voor een
Hollandse Maatschappij.
Het waren uiteindelijk zeven Haarlemse vroedschapsle-
den of zij die net op het punt stonden dit te worden, die het
idee opperden 'of men niet, al wäre 't van verre en met on-
gelyke schreden, den loflyken yver van andere
Koningryken, en Republycquen, in het ondersteunen en
aanmoedigen van Weetenschappen en Konsten, in
Nederland kon naavolgen'. De doelstelling werd als volgt
geformuleerd: 'De verheerlijking van God en de bevordering
der Welvaart van onze medemenschen, bijzondervan
ons Vaderland, zij de onveranderlijke Grondwet deezer
Maatschappije, en het voornaamste doelwit van allé haare
bestierders en leden.' Men wilde dit doel bereiken door
'het opgeeven van dienstige Vraagen, het Uitgeven van
weetenswaardige Verhandelingen, het maken en onderhouden
van Correspondentiën, zo met particulière
Geleerden, als Geléerde Academiën, Sociëteiten enz.'
Op 21 mei 1752 werd de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen opgericht, onder de bescherming van de
erfstadhouder Willem V, terwijl een octrooi van de
Provinciale Staten voor het officiële karakter zorgde. Het
zevental vormde het nog jeugdige bestuur, een college van
Directeuren, dat als eerste lid hun secretaris, de Lutherse
predikant Christianus Carolus Henricus van der Aa koos,
gevolgd door de eerste 'inhoudelijke' leden: de genees-
heer Jan Engelman, de landmeter Jan Noppen, beiden leden
van het Natuurkundig College, en Pieter Sannié, Chirurg
ijn en lector in de vroedkunde. Naast een bestuur met
Directeuren, kende de Maatschappij een tweeledige structuur
met directeuren als wetenschapsbevorderaars en leden
als wetenschapsbeoefenaars.
In de eerste jaren van haar bestaan waren de önderwer-
pen van de prijsvragen nauwelijks wetenschappelijk te
noemen. Vooral praktische en technologische problemen
vroegen om een oplossing, zodat onderwerpen op het ter-
rein van de waterstaat, zeevaart en handel prevaleerden
boven die van de natuurkunde of natuurlijke historié. Deze
scheve verhouding leidde precies 25 jaar later tot de op-
B. de Bakker naar Wybrand Hendriks. Australisch vogelbekdier. ingekleurde gravure. 1803
(Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Haarlem)
In 1803 schonk de Amsterdamse makelaar en amateur-entomoloog het nog maar net in Europa
bekend geworden vogelbekdier (Ornithorhvnchus paradoxus) aan het Naturaliënkabinet van de
Hollandsche Maatschappij. Het British Museum kreeg het allereerste exemplaar in 1800. Calkoen
publiceerde er over in de Natuurkundige Verhandelingen II van 1803. waarait deze afbeelding
afkomstig ¡s.-,i*
richting van een Oeconomische tak van de Maatschappij,
de tegenwoordige Nederlandsche Maatschappij van
Nijverheid en Handel.
In de algemeen geformuleerde doelstellingen was er geen
sprake van het aanleggen van verzamelingen op het ter-
rein van de natuurlijke historié. Er was eerder belangstel-
ling voor de natuurkunde, gezien het feit dat in 1755
Directeuren proeven bijwoonden met een nieuwe elektriseermachine,
waarna voor 12 dukaten zo'n apparaat werd
aangeschaft. In 1764 werd de elektriseermachine nog uit-
geleend aan het Leidse lid Laurentius Thèodorus
•Gronovius, maar algemene demonstraties en andere
proefnemingen bleven uit. Vanaf 1755 druppelden ook de
eerste schenkingen binnen, zo bescheiden dat lange tijd
niet van een verzameling gesproken kon worden. Het zou
nog jaren duren voordat de collectie van de Hollandsche
Maatschappij als Naturaliënkabinet kon wedijveren met
die van menig Haarlemse particulier. Pas in 1780 meldden
vader en zoon Favanne in 'La conchyologie', niet alleen over
schelpen maar ook over hun verzamelaars: 'Messieurs de
l'Académie des Sciences de Harlem ont un superbe cabinet
d'histoire naturelle; il embrasse les productions des trois
régnés, mais la partie des coquilles y brille principalement
par les belles & rares pièces qui s'y rencontrent'.
Tegelijkertijd somden zij ook de belangrijkste andere
Haarlemse verzamelingen op, zoals de schelpen en insec-
ten van notaris Willem Baart (1696-1761), die van de advo-
caat en burgemeester Pieter Vermeulen (1732-1810) met
vogels uit de vier delen van de wereld, de vogelverzame-
ling van Jacob Cornelis Sylvius van Lennep (1746-1776)
die hij aan zijn broer Cornelis legateerde en de rest van
zijn collectie aan de Hollandsche Maatschappij, en de verzamelingen
van de doopsgezinde broers Laurens (1748-
1817) en Willem (1744-1795) van Oukerke, volgens de be-
zoeker een van de mooiste van de stad, 'parfaitement conservés
sous verres ou dans des boîtes'. Veel vogels en inserten
maakten deel uit van de verzamelingen van de
doopsgezinde zijdehandelaar Bernardus Vriends (1727-
1791). Ook werden de collecties genoemd van de reeds
lang overleden Amsterdamse damasthandelaar Levinus
Vincent (1658-1727), eveneens mennoniet, die van 1705 tot
1724 alles naar de Spaarnestad had overgebracht. Het
was een van de omvangrijkste en beroemdste kabinetten
van zijn tijd, maar ook een van de best toegankelijke waar
bezoekers tegen een geringe vergoeding door de eigenaar
zelf werden rondgeleid.
TEYLERS MUSEUM
Opvallend is dat de naam van de eveneens doopsgezinde
laken- en zijdekoopman Pieter Teyler van der Hulst (1702-
1778) in dit rijtje ontbreekt, uit wiens nalatenschap het
oudste museum van Nederland ontstond. Maar rnisschien
zegt de afwezigheid van ¡zijn naam ook wel wat over de in-
houd van zijn kabinet, waar het zwaartepunt meer lag op
de numismatiek, tekenkunst en boeken dan specifiek op
de natuurlijke historié. Zo was de kijk van Favanne en
zoon, gefocust op schelpen, eenzijdig en waren zij bijvoor-
beeld niet of nauwelijks geïnteresseerd in natuurkundige
instrumenten, die vaak ook deel uitmaakten van dergelijke
verzamelingen. Zo had Vriends naast zijn 'Kabinet-verza-
meling van Uitheemsche en Inlaridsche Vogelen en
Gekorvene Diertjes', tevens een collectie fysische instrumenten,
waaronder thermometers, barometers, hygrometers,
een telescoop, een elektriseermachine en een
planétarium. Vanwege zijn veelzijdige wetenschappelijke
interesse was hij daarom ook door Teyler benoemd tot lid
van Teylers Tweede Genootschap en assisteerde hij directeur
Martinus van Marum bij diens proeven met de onge-
meen grote elektriseermachine. Een andere belangrijke -
verzamelaar die Favanne niet noemt, was de ijzerkramer
Cornelis Elout (1714-1779), die naast veel kunst ook rari-
teiten, schelpen en natuurkundige instrumenten bezat.
Hij werd vanwege die kwaliteiten al in 1756 in Teylers testament
genoemd als gedoodverfde boekhouder van Teylers
Stichting en ook lid van Teylers Tweede Genootschap.
Pieter Teyler van der Hulst deelde zijn sociale bewogen-
heid en belangstelling voor de natuurwetenschappen met
veel van zijn geloofsgenoten. Enige tijd nadat Daniël
Gabriël Fahrenheit (1687-1736) als eerste in de Republiek
zijn openbare natuurwetenschappelijke demonstrates
had gehouden, 'op versoek van eenige Menoniste liefhebbers',
ontwikkelde Teyler omstreeks 1732 ideèën voor de
oprichting van een maatschappij tèr bevordering van de
studiiè in de godgeleerdheid en natuurwetenschappen.
De uitvoering liet lang op zieh wachten en in 1752 miste hij
een primeur met de oprichting van de Hollandsche
Maatschappij der Wetenschappen. Uit zijn testament van
1756 blijkt dat Teyler zijn plannen niet had laten varen, in-
tegendeel, zijn laatste wil bevatte het draaiboek voor een
stichting ter bevordering van de godsdienst, de aanmoediging
van kunsten en wetenschappen en ter leniging van de
armoede; dit ailes ten n.utte van het algemeen. Na Teylers
overlijden in 1778 werd zijn testament door vijf vrienden,
de executeurs-testamentair, keurig uitgevoerd. Het is te