
Van 4 September tot en met 31 Oktober is in het Prentenkabinet een bijzondere groep
tekeningen te zien: schetsen en studies van Salvator Rosa (1615-1673), een van de meest
veelzijdige Italiaanse kunstenaars van de zeventiende eeuw. Samen met het Museum der
bildenden Künste in Leipzig, waar de tentoonstelling deze zomer in uitgebreidere vorm te
zien was, organiseerde Teylers Museum dit eerste overzicht van Rosa’s tekenkunst. Beide
musea beheren belangrijke groepen tekeningen van de kunstenaar, die vermoedelijk samen
oorspronkelijk deel uitmaakten van de verzameling van koningin Christina van Zweden;
nu is een selectie ervan weer bij elkaar gebracht.
Dat koningin Christina en andere liefhebbers van de tekenkunst
Rosas studies en schetsen op hoge prijs stelden, is geen wonder:
zij behoren tot de meest virtuoze en spannende tekeningen van
de barok. Het zijn voor het merendeel snelle, spontaan opgezet-
te penschetsen, die met een vochtig penseel zijn gewassen om de
licht-donker verdeling aan te brengen (fig. 1). Rosa schetste bij
voorkeur met de ganzeveer, een soepel en wendbaar tekeninstru-
ment dat hem in Staat stelde om iedere inval razendsnel te note-
ren. Ook in zijn gebruik van wassingen toont Rosa zieh een mees-
ter: de lichteffecten zijn verblüffend knap en gedurfd. Vrijwel al
Rosas tekeningen zijn als ontwerpschetsen in verband te brengen
met zijn schilderijen en hun onderwerpen reflecteren dan
ook de thematiek van zijn overige werk.
Salvator Rosa was een fascinerende en complexe man, die men
kan beschouwen als revolutionair genie - of-als excentricus met
grootheidswaan. Hij was niet alleen Schilder en tekenaar, maar
ook toneelschrijver en acteur, musicus en een vooraanstaand satirisch
dichter. Uit zijn geschriften, zijn omvangrijke correspon-
dentie met enkele goede vrienden èn uit de levensbeschrijvingen
die twee tijdgenoten van hem publiceerden, komt een zeldzaam
compleet en boeiend portret naar voren.
Rosa werd in 1615 geboren in de omgeving van Napels, de stad
waar hij zijn opleiding genoot en zijn eerste werken schilderde.
De Napolitaanse voorliefde voor een krachtig, haast geweldda-
dig naturalisme tekent Rosas hele oeuvre en komt tot uiting in
de eerste, spontaan geschilderde Ruiterslagvelden en Kustland-
schapjes waarmee hij zieh als beginnend kunstenaar afficheerde.
Hij wist de aandacht te trekken van kardinaal Francesco Maria
Brancacci, eveneens Napolitaan, die de schilder in 1635 als zijn
protégé meenam naar Rome. In het drukke Romeinse kunste-
naarsleven deed Rosa al snel van zieh spreken, en niet alleen als
schilder: hij werd er het middelpunt van een kring dichters en
schrijvers en richtte een toneelgroep op, waarin hij als acteur
schitterde. Die liefhebberij deed hem evenwel belanden in het
eerste in een lange reeks conflicten met de gevestigde orde.’ In
een satirisch toneelstuk wist hij Gianlorenzo Bernini, de toonaangevende
kunstenaar van Rome en iemand die reputaties kon
maken of breken, diep te beledigen. Het leidde tot een schandaal
en Rosa greep dan ook met beide handen een uitnodiging aan
van kardinaal Giancarlo de’ Medici om in Florence te komen
werken.
De Florentijnse période (1640-1649) was bepalend voor Rosa’s
ontwikkeling. Zijn kunst kwam er tot volle bloei. Behalve slag-
velden en havengezichten schilderde hij er woeste, proto-roman-
tische landschappen, geïnspireerd op de ruige Appennijnen en be-
volkt met pittoreske struikrovers en Soldaten - het tegengestelde
van Claude Lorrains lieflijke en serene gezichten in de Campagna.
Zijn werk was in Florence zeer gezöcht, niet alleen aan het hof,
maar onder een brede kring van liefhebbers. Hij ontmoette er de
vrouw met wie hij zijn leven zou delen, Lucretia Paolino; het feit
dat zij al getrouwd was, vormde geen belemmering. Bovendien
raakte hij er bevriend met een groep vooraanstaande virtuosi: his-
torici, dichters, filosofen en amateur-musici. Gestimuleerd door
die omgeving, begon Rosa zelf gedichten te schrijven en zijn mu-
zikale talent te ontwikkelen: hij schijnt een verdienstelijk luit-
speler te zijn geweest. Belangrijker nog was dat zieh de ambitie
openbaarde om serieuzere’ kunst te gaan maken. In Florence ver-
diepte Rosa zieh in de wijsbegeerte, oude geschiedenis en de occulte
wetenschap en ging hij dergelijke onderwerpen ook schilderen:
voorstellingen uit de levens van de Griekse filosofen, van
de Romeinse helden, maar ook huiveringwekkende fantasieën
van de heksensabbat. Deze laatste hadden wel degelijk succès,
maar voor het overige lieten de Florentijnse verzamelaars merken
dat zij Rosa’s landschappen en genrestukken prefereerden boven
zijn filosofiseli getinte onderwerpen. Teleurgesteld keerde de kunstenaar
zieh tegen het hofleven: hij schreef enkele satires, die niet
altijd even tactvol waren, en liet merken Florence een wel erg pro-
vinciaalse stàd te vinden. In 1649 besloot Rosa tenslotte terug te
keren naar Rome, in de hoop daar wèl erkenning te vinden als
schilder van doeken met een hoge, moraliserende strekking.
2. Allegorie op de
vergankeüjkheid,
pen en penseel in
bruin, 219 x 190
mm. (Haarlem,
Teylers Museum,
inv. E 6)
13
3. Studieblad met
Soldaten en vech-
tende ruiters, pen en
penseel in bruin,
261 x 185 mm.
(Leipzig, Museum
der bildenden Künste,
inv. NI 8499)
1. (linker pagina)
Staande vrouw
en soldaat, pen en
penseel in bruin over
zwart krijt, 229 x
184 mm. (Leipzig,
Museum der bildenden
Künste,
inv. NI 8496)