
7. Comelis Pronk,
De Keizersgracht te
Amsterdam tijdens
de zonsverduistering
van 25 ju li 1748, te-
kening op blauw papier
(Historisch-topografische
Atlas
Gemeentearchief
Amsterdam, Verza-
meling Splitgerber)
6
8. Afbeelding van de
groote Zon-Eclips op
den 7den September
1820, etc. Uitgave van
Gebr. Van Arum, Amsterdam
(Atlas van
Stolk, Rotterdam)
dat ick toen tot geneven sijnde, des mid-
daghs, omtrent ii urs uyt het werck mosten
scheyden wegens de donckerheyt.’5
1706 In 1700 liet Lodewijk XIV, de
Zonnekoning, zijn kleinzoon als Philips V
op de'Spaanse troon zetten. Een Spaanse
opstand en een oorlog met het Habsburgse
keizerrijk en Engeland nam hij op de
koop toe. Karel III, aartshertog van Oos-
tenrijk maakte ook aanspraak op de Spaanse
troon. De laatste nam in 1705 Barcelona
in en liet zieh in hetzelfde jaar te
Madrid tot koning van Spanje kronen. Lodewijk
liet het er niet bij zitten en belegerde
Barcelona. Op 12 mei 1706 dwong
Karel III met zijn troepen de Fransen het
beleg op te heffen. Dat er precies op die
dag een zonsverduistering was, kwam de
medailleurs en graveurs goed uit. Op tal
van penningen en spotprenten ter gele-
genheid van de val van Barcelona zien we
allegorische afbeeldingen van een verduis-
terde zon(nekoning). In een van de kari-
katuren kreet Lodewijk XIV, in afschuw:
‘Door dees Eclips (zo ‘k vrees) dat ook
mijn Zon verduisterd. Haast ondergaan
zal, van zijn heele glans onduisterd’.
Deze eclips van 1706 is schitterend en op
educatieve wijze verbeeld in het eerste
deel van de Ottens Atlas uit circa 1740.
Daaruit blijkt tevens dat de maximale
duur zeven minuten was en de maximale
doorsnede van de totale zonsverduistering
260 kilometer. De afbeelding was geba-
seerd op Eclipsis solis totalis cum mora van
de Neurenbergse hoogleraar Gabriel
Doppelmayer die veel natuurweten-
schappelijke kennis uit het buitenland in
het Duitse taalgebied verspreidde. In
1750 kwam hij om het leven bij een experiment
met de zogenaamde Leidse fies.
1715 De cartouche ernaast toont ons
de zoneclips van 3 mei 1715. Toen
scheerde de totaliteitszone net over de
Waddeneilanden. In Dronrijp, te Friesland,
werd het zo donker dat de onder-
wijzer Hoyte Roucoma moest stoppen
met lesgeven. In zijn dagboek over het
weer en allerlei dorpsschandaaltjes schrijft
hij: ‘Den 3en Mey, tusschen 9 en 10 uir
voor noen, was er een groote verduyste-
ringe in de zon, soodanig, dat ik de school
zoo lang moest Stil laaten en niets meer
zien konde als in de nagt. Ik weet niet, dat
ik ooyt zulken grooten verduysternisse
beleefd hebbe, maar ‘t duyrde niet lang.’6
Het bericht komt goed overeen met de latere
berekeningen, namelijk circa 9.40
uur. Vreemd is wel dat Roucoma’s relaas
het enige ooggetuigeverslag is van deze
eclips. Dat zou kunnen betekenen dat het
op het bewuste moment zwaarbewolkt
was en dat de meeste mensen de verduis-
tering hebben aangezien als een gevolg
van een dicht wolkendek. Het weerjour-
naal van Josias Eckhardt daarentegen
meldt juist helder weer en ‘s och tends
zonneschijn. Voor Breda dan toch.7
Het was de Engelse astronoom Edmund
Halley die voor het eerst serieus weten-
schappelijk onderzoek aan deze totale zonsverduistering
verrichtte. Hij bepaalde
nauwkeurig de ligging van de totaliteitszone
en de positie van de maan. Met behulp
van Isaac Newtons zwaartekrachttheorie
was hij ook voor de eerste maal in Staat zeer
gedetailleerde voorspellingen te doen over
toekomstige zonsverduisteringen.
1748 De zoneclips van 25 juli 1748
bracht al maanden van te voren heel wat
pennen in beweging, vooral die van ‘wis-
AFBEELDING
v a n d e g v o o t e
O/Z £¿¿71 7<9&0.
u S d m f t e t b a m .
t7£¿(‘ •i&yràn der vvn¿uic£ar¿ny zciAzym. cárca ¿iawrz
¿¿er iftxrr / wer, wrmccrcZeran c /V rrtemérn, trécce,
n í í / “ de- jcrccd rC c trcrc¿u¿*£cbd?^^v£etcc£/ fzw ttZ C èn> ¿w erurZazcnzZz
verZ ctm d w p rd ¿ ,J dazeremo n zem Z d e vvrcZezZzZcrcc^r cn ^zzcA
cérca Awaedccr- veer y térvn.jtz¿¿cu£ta£ xpcv.
¿c ¿ p d gzA rcedcw vez>rt>
konstenaars’ die met hun meetkundige
ontwerpen het verloop van de verduiste-
ring hadden berekend. Zij probeerden op
de seconde nauwkeurig de eclips vanuit
verschillende standplaatsen te voorspel-
len, zoals boven Huis Ten Bosch, de wo-?
ning.van stadhouder Willem IV. De Midf
delburgse stadsarchitect Jan de Munck
(1687-1768), die een jaar eerder tot as-
. tronomus en observateur in de hemelloop
en sterrekunde’ door de stadhouder was
benoemd, publiceerde zijn uitkomsten als
een professionele presentatie van zijn
nieuwe status.- Daarnaast moest een afbeelding
van zijn sterrenwacht te Middelburg
aantonen dat deze zeker kon we-
dijyeren met de universitaire observatoria.
Wat de beweegredenen van de voorspellingen
óok waren, het natuurwonder
kreeg zqyeel aandacht dat, hoe wel Ne-
derlarid« niet in de tötaliteitszdrie lag, men
in’ .Groningen bésloot begrafenissen op
die dag uitiq-stellen, ‘omdat het zoo donker
zóude worden dat men op den middag
kaerzen zoude moeten aenstekeh’ em
omqat.de lijkaanzegger vreesde ‘den weg
niet' te ziillen kunnen vinden.? De Am-
sterdämse' patriciér Jacob Bicker Raye
schreef echter de bewuste dag in zijn joùr-
naal: ‘Een zeer zware ‘Eclipsius in.de zoii#
was zeer duidelijk te zien op 25 Juli. Maar
het viel enorm tegeri; dat het lang zoo
duister niet was, als-'ae geleerde mannen
voorspeld hadden.’10 Geen wonder dat
een anonieme dichter zieh spoedig in een
klinkdicht tot ‘alle heeren wiskonstenaars’
richtte om hun voorspelling af te doen als
‘een kleine schaduw van hetgeen gij had
geschreven.’ Dus adviseerde hij de geleerde
vo.orspellers voortaan te wachten tot
iedereen het verschijnsel met zijn eigen
ogen had gezien, ‘En zegt dan ‘t is ge-
schied, maar niet het zal geschieden’.11
Het gedieht refereert ook aan een Schilder
die de gulden zon met zwart houts-
kool'zo had behandeld, dat de wiskundi-
gen eigenlijk geen blaam trof, met andere
woorden een weinig realistische weerga-
ve van de zonsverduistering. Wellicht
doelde de schrijver hier op de tekening
van Cornelis Pronk, die in het bewuste
jaar een zwaar verduisterde Keizersgracht
afbeeldde. Op de achtergrond is zelfs een
vuur ontstoken vanwege de heersende
duisternis. De maan in de lucht bedekt
grotendeels de zon.12
Hetzelfde nog verlichte sikkeltje tekende
de mathematicus en landmeter Dirk Klin-
kenberg (1709-1799) zoals dat in Haarlem
te zien was geweest. Deze ontdekker
van maar liefst vijf kometen en vanaf 1783
stadhquderlijk astronoom stuurde drie ge-
aquarelleerde stadia van de zoneclips naar
zijn Franse collega De l’Isle. u Omdat
Klinkenberg van al zijn correspondentie
afschriften bewaarde, zijn we goed inge-
licht over zijn Haarlemse observaties. Zo
weten we ook dat hij samen met leden van
het Natuurkundig College aldaar de zo-
neclips van 1 april 1764 waarnam en de
uitkomsten aan buitenlandse onderzoe-
kers ter beschikking stelde. Professor C.
Mayer uit Mannheim trok de waarne-
mingen echter in twijfel omdat het die dag
volgens hem overal zwaar bewölkt was geweest.
Gelukkig konden de Haarlerrimers
hem overtuigen dat de observatie geen 1
april-grap was en dat die dag bij hen de
zon had gesehenen!14
1793 De gedeeltelijke zonsverduiste-
ring Van 5 September 1793 was voor de
Haarlemse kunstenaar Vincent Jansz. van
der Vinne, voorheen Teylers eerste op^
zichter der kunstverzamelingen/qqkaan-
leiding om het fenomeen vast te leggen,
niet topografisch maar wiskündig. De te-
keningetjes bevinden, zieh in zijn Aante-
keningen van aanmerkelijke gebeurtenissen
te Haarlem, \Vaarmee hij de traditie van
zijn overgrootvader Vincent Laurensz
voöirtzette in het vermelden van zörisver-
duisteringen, mäar oök van aardbevingen
en aange‘sp,oelde zeemonstdrs: .Vincent
J4risz. schreef bij na anderhalve eeuw later:
‘Het was zeer helder, maärrqVer de
helft der verduistering zwaare wolken, die
dikwijls beletten de vordering te zien, dog
bij de uytgang was het zeer helder, om ge-
noeg de tijd te kunnen bepalen. Veele on-
kundige hadden zig van deeze verduyste-
ring een denkbeeid gevormt als of den
dag genoegsaam weg zouden zijn, maar
hebben bij de uytkomst gezien dat het
een vermindering van ligt voortbragt,
hebbende een taanige couleur, ongemeen
droevig en soo bepaald dat daar t ligt tusschen
de bladen der bomen op de naast
bijgelegen wanden viel, was de Eclips in
menigte als een Camber Obscuur [came-
ra obscura] te beschouwen.’15 Waar-
schijnlijk doelt Van der Vinne op het spei
van zonlicht, zichtbaar onder struiken en
bomen. Kleine openingen in het gebla-
derte werken als projectoren van de zon-
neschijf, die normaal ronde lichtvlekken
weergeven. In het geval van een zonsverduistering,
als de zon als een sikkel aan de
hemel Staat, verschijnen onder de bomen
eveneens talloze sikkeltjes. De waarne-
mingen van deze nieuwsgierige amateur-
wetenschapper doen niet onder voor de
1816
De zoneclips van 19 november 1816 bracht te Haarlem de pennen in
beweging. De leden van het dichtlievende en kolderieke genootschap
Democriet wijdden zieh op hun bijeenkomsten aan het schrijven van
‘boertige’ poézie, met actuele invalshoek:
‘Een boer die somtijds hoorde spreken
O f‘t misschien had geleerd uit domeñé zijn preeken
Dat *t zonlicht of liever dat de zon
Veel grooter zelfs dan driemaal deze aarde
Hoe uitgestrekt en hoog van waarde
Had, schoon hij *t niet begreep, en hoe zijn eigen oog
Hem duidelijk bewees, dat ieder hem bedroog
‘t Toch eindelijk geloofd, hem kon het toch niet baten
Om met zijn boers verstand daar tegen in te praten
Maar toen hij in de krant of elders had gelezen
Dat ‘t heden zon Eclips moest wezen
En dat dien groten bol, niet meer verduisteren zou
Dan slechts tien duim, toen sprak hij tot zijn vrouw
Wat mag die duistemis betekenen
Een bol millioenen groot dat ik niet uit kan rekenen
Verduisterd slechts tien duim, wat zegt dit, ‘t heeft geen schijn
Dat dit op aard zou zichtbaar zijn
‘t Is dwaasheid wat die ho<% verliebte Heeren
ons in hun wijsheid willen leren
Maar nu d’Eclips verscheen en H boertje heeft gezien
Hoe dat de duistemis van slechts een duim of tien
Bijna geheel de zon bedekt heeft voor zijn oogen
Nu geloofd Hij meer dan ooit dat hij steeds werd bedrogen
En dat het altoos gekheid was
Ai *t geen hij van die grootheid immer hoorde of las
Ik ben, zegt hij, geheel genezen
De zon is weer bij mij trots elk geleerde dwaas
Wat hij mijn vader of mijn grootvaar pleeg te wezen
Niet groter dan een schapekaas.’
fraai getekende berekeningen die de tex-
tielfabrikant en natuurwetenschapper
Lambertus Nieuwenhuis (1741-1810) uit
Enschede dat jaar in de Algemene Konst-
en Letterbode publiceerde.16 Het bereke-
nen van de ‘schijnbare weg der maan over
de zon’ had Nieuwenhuis geleerd van Eise
Eisinga uit Franeker, toen al bekend
van zijn planetarium waaraan hij van
1774 tot 1781 gewerkt had. Dat de berekeningen
door Nieuwenhuis zeer goed
klopten mag geen wonder heten als we
weten dat Eisinga het zonnestelsel precies
op schaal maakte: één millimeter in het
planetarium is één miljoen kilometer in
werkelijkheid.
1820 Eise Eisinga voltooide al op 19-
jarige leeftijd een manuscript waarin alle
zons- en maansverduisteringen van 1762
tot 1800 getekend en berekend waren,
met Dronrijp, zijn toenmalige woon-
plaats, als waarnemingspunt. Opvallend is