
een fraaie, door hemzelf ontworpen tuin met zorgvuldig ge-
kweekte rozen. Het zijn niet zelden de kunstwerken uit Rueters
vroege periode, die deze innige en huiselijke sfeer ademen, die
tot Rueters beste werk behoren: de intieme portretten van zijn
jonge kinderen, de harmonieuze stillevens van de door hemzelf
gekweekte bloemen, maar ook de decoratieve boekomslagen en
affiches.
AI was de artistieke wereld om hem heen onophoudelljk in be-
roering en onderging deze ingrijpende veranderingen, Rueter zag
däarin geen aanleiding om van de traditie af te wijken; hij bleef
zijn hele leven werken in de beproefde tränt die hij zieh als aan-
komend kunstenaar eigen had gemaakt. Er is weliswaar sprake
van stijlontwikkeling binnen zijn oeuvre, maar deze is immer ge-
stoeld gebleven op de traditie. Tekenend is dat de vooral'in Amsterdam
werkzame Rueter midden jaren 50 begon te exposeren
in zijn geboortestad Haarlem; het kunstklimaat was daar ‘vrien-
delijker’ dan in de meer vooruitstrevende hoofdstad. Om de-
zelfde redenen zijn bij voorbeeld Rueters goede contacten met
de Haarlemse schildere Henri Boot (1877-1963), diens leerling
Kees Verwey (1900-1995) en de ‘Amsterdamse Joffers' veel-
zeggend; allen immers toonbeelden van standvastigheid met be-
trekkingtotde kunstopvattingen uit de late 19de eeuw. In hetge-
val van de Joffers was hun gemeenschappelijke docent Allebe
de bepalende Stimulans geweest.
AI beschouwde Rueter zichzelf meer als (portret)schilder dan als
grafisch ontwerper, toch mag men heden ten dage constateren
dat zijn zeer oorspronkelijke toegepaste werk voor de Neder-
landse kunst zeker van even groot, zo niet groter belang is geweest.
Het is in ieder geval opvallend dat Rueter zijn sterk uit-
eenlopende artistieke activiteiten schijnbaar moeiteloos en met
zoveel succes combineerde. Bij een bezoek aan de zeer geva-
rieerde tentoonstelling in Teyler zal de bezoeker daarover zelf
een oordeel kunnen veilen. ■
NOTEN:
1. Deze tekst is gebaseerd op de gegevens die ter beschikking zijn ge-
steld door de auteurs van de publicatie die bij de tentoonstelling verschont:
C. Greven, JJ. Heij (redactie), L. Thijssen, H. Vieveen, F. Wolterbeek,
Georg Rueter (1875-1966}, Assen/Haarlem/Zwolle, 1999.
2. Zie noot 1. De tentoonstelling zal na Haariem te zien zijn in het Drents
Museum te Assen van 10 juli tot en met 12 September 1999. Zowel
de tentoonstellingen in Haariem en Assen als de ter gelegenheid
daarvan verschonende publicatie zijn mede mogelijk gemaakt dank-
zij de ondersteunende schenking van mevrouw Hofker-Rueter, doch-
ter van de kunstenaar. Zij wil op deze wijze, zoals zij zelf zegt, een eer-
betoon bewijzen aan haar vader. De auteurs van de publicatie en de
samenstellers van de tentoonstelling zijn haar tevens veel dank ver-
schuldigd voor haar bereidwillige medewerking en haar schier on-
uitputtelijke herinneringen, met betrekking tot het leven en kunste-
naarschap van haar vader, die zij met anderen wilde delen.
3. De recensie wordt geerteerd in: J. Veth, Hollandsche Teekenaars van
dezen tijd, 1905, p. 116.
Zelfportrettei vai
door Jinieke vin Es AI zolang hij schildert en tekent,
beoefent Co Westerik ook het genre van het zelf-
portret. Zijn zelfportretten zijn echter veelal teke-
ningen op klein formaat, die het karakter van stu-
dies of schetsen hebben. Slechts bij uitzondering
ontstaan meer uitgewerkte zelfportretten - als schil-
derij, ets, litho of grote tekening. Als genre bevindt
het zelfportret zieh enigszins in de marge van Wes-
teriks oeuvre en er is tot op heden ook nooit speciale
aandacht aan gegeven. Deze tentoonstelling in Tey-
lers Museum, die plaatsvindt ter gelegenheid van de
vijfenzeventigste verjaardag van de kunstenaar,
brengt daar verandering in. Het zelfportret Staat hier
centraal: ongeveer vijftig tekeningen en een schilde-
rij geven een beeid van Westeriks zelfportretten, die
over een periode van ruim vijftig jaar zijn ontstaan.
Opengeslagen schetsboekjes, losse uit
boekjes gescheurde blaadjes en grotere tekeningen
op mooi papier komen op deze
tentoonstelling naast en door elkaar voor.
Veruit de meeste tekeningen zijn eenvou-
digweg met een podood gemaakt, in snelle
lijnen neergezet. In andere bladen is pen en
oostindische o f blauwe inkt gebruikt, al
dan niet in combinatie met gekleurd krijt
o f aquarelverf. De tekeningen uit de be-
ginjaren tonen Westerik soms als een
‘angry young man’ met baard en een door-
dringende blik, waarmee hij zichzelf ob-
serveerde en vat probeerde te krijgen op
datgene wat h ij voor zieh in de Spiegel zag
en op het papier gestalte w ilde geven. D iverse
aanzetten, het ophieuw beginnen op
hetzelfde blad en losse eindjes’ benadruk-
ken het zoekende karakter van deze tekeningen.
Daarnaast ontstonden ook meer
ironische schetsen die aan karikaturen
doen denken, zoals een pen- en een pot-
loodtekening van Westerik met sigaret. In
nog weer andere portret-studies wordt uit-
drukking gegeven aan sensaties als kou en
huivering o f juist zomerse ontspanning.
Hoe verhouden deze zelfportretten zieh
tot Westeriks verdere oeuvre? Als kunstenaar
wordt Westerik gefascineerd door het
in beeid brengen van sensaties en emoties
die zeer persoonlijk zijn, maar tegelijker-
tijd algemeen menselijke dimensies hebben,
zoals angst, kwetsbaarheid en een-
Ei Westerik
zaamheid. In zijn schilderijen, grafiek en
tekeningen benadrukt hij het algemeen
menselijke van deze gevoelens door figu-
ren meestal anoniem en zonder identiteit
uit te beeiden — het zijn vaak eerder typen
dan kenbare personen. Dat komt mede
tot uitdrukking in de titels die Westerik
zijn werken geeft en waarin hij voor zijn
personages neutrale aanduidingen han-
teert als ‘meisje’, ‘kind’, ‘man’ en school-
meester. Namen dragen Westeriks figu-
ren zelden. Toch brengt de aard van wat
hij in zijn werken aan de orde stelt met
zieh mee, dat hij zijn figuren zeer ‘dicht op
de huid’ moet zitten: om ‘ongrijpbare’ za-
ken als angst en eenzaamheid in kaart te
kunnen brengen, moet de kunstenaar de
mensen om hem heen veel en nauwkeurig
hebben geobserveerd. De tentoonstelling
inTeylers Museum maakt duidelijkdat hij
ook zichzelf daarbij niet buiten beschou-
wing laat. De schetsen en tekeningen die
hier worden getoond, zijn naast vingeroe-
feningen ook onderzoekingen, naar de
verschillende verschijningsvormen, aller-
eerst van hemzelf, maar toch ook van de
mens in het algemeen. Voor wie, zoals
Westerik, gefascineerd is door het onont-
koombare procès van het ouder worden,
wie geboeid is door vlees’ en de kwetsbaarheid
ervan, is de eigen verschijning en
de veranderingen die daarin zichtbaar
worden, een onuitputtelijke bron van in-
spiratie. In veel van de schetsen is Westerik
zijn eigen object van Studie.
Westerik zelf brengt zijn zelfportretten in
eemdrietal categorieën onder: er zijn portretten
die ‘puur’ studies zijn, er zijn portretten
die studies zijn maar tegelijkertijd
een zekere artistieke waarde bezitten, en
er zijn portretten die tot het ‘eigenlijke’
werk behoren. Tot deze laatste catégorie
rekent Westerik de tekeningen die het
zeer particulière overstijgen, die méér zijn
dan registraties’ van zijn persoon op een
bepaald moment. H et zijn portretten met
eendieperelaag, ‘m entalezelfportretten,
waarin tot uitdrukking komt wat Westerik
aanduidt als ‘de idee’. De schilderijen
en tekeningen in deze laatstgenoemde ca-
IÉÉ
■
Hwfnif ■ |fe Ä l l iS 1^0.S » p |
’i cf* ■
'm m S S ß -
mm ■Bf
Mi®
S I S ■ H M H h
tegorie zijn in aantal veruit in de minder-
heid, maar nemen een centrale plaats in
binnen het oeuvre. Westerik rekent ze,
anders dan zijn meeste zelfportretten, tot
de kern van zijn werk.
Een mooi voorbeeld van een dergelijke
tekening is het blad Zelfportret met muze
u it 1970, waarin we de kunstenaar zien in,
een kamer, mogelijk zijn atelier, zittend
op een kistje met op zijn knieen een blad
waarop hij aan het tekenen is (zie afb.).,
Naast hem op het kistje Staat een meisjes-
achtige figuur in een kort rozerood jurkje
dat, staande op een been, haar ene hand
op het hoofd van de kunstenaar heeft ge-
legd, terwijl ze met de andere onder haar
voet krabbelt. D it in enkele contourlij-
nen aangeduide wezen moet, afgaande op
de titel van de tekening, Westeriks ‘muze’
zijn, maar ze lijk t er met haar hoofd niet
helemaal bij. Ze is meer geYnteresseerd in
haar voet dan in de kunstenaar, die als een
brave schooljongen lijk t te (moeten)
wachten tot zijn muze zieh weer tot hem
wendt. De houding van het meisje roept
iets op van de wispelturigheid, de onbe-
rekenbaarheid van een muze, van inspira-
tie: wanneer je haar nodig hebt en op haar
wacht, laat ze het afweten, maar op de
meest onverwachte momenten kan ze er
ineens zijn. Ironisch is het gebaar van
haar hand op het hoofd van de kunstenaar,
een gebaar dat enerzijds bescher-
ming en koestering suggereert, maar dat
in deze context toch vooral een zoeken
van steun om het evenwicht te bewaren
lijk t te zijn. De tekening maakt duidelijk
dat W esterik behoort tot degenen die het
kunstenaarschap verbinden met iets ‘ho-
gers’ als een muze. Maar het is wel een zeer
eigentijdse muze die hij zieh voorstelt: zij
is geen klassieke godin, maar een meisje
dat zieh niet bewust lijk t van haar missie.
O f stelt Westerik zieh zijn muze voor als
een soort kinderlijke verwondering, een
openstaan voor bizarre zaken in de wereld
om ons heen? H et is een mooie en fasci-
nerende tekening, die zowel een serieus
manifest als een ironisch commentaar op
het kunstenaarschap lijk t te zijn.
Zelfportret met muze is bijzonder, omdat
het niet zozeer een registrane is van Westerik
als persoon, maar veeleer de verbeel-
ding van een idee. Deze tekening, die een
wat uitzonderlijke plaats inneemt binnen
deze presentatie van zelfportretten, bevindt
zieh in een particuliere collectie en
werd eerder getoond op een overzichtsten-
toonstelling van Westeriks werk in 1984.
En ook dat maakt het blad binnen de context
van de huidige presentatie bijzonder:
veruit de meeste van de thans geexpo-
seerde tekeningen en schetsen bevinden
zieh nog altijd in Westeriks eigen bezit en
kwamen niet eerder buiten het atelier. Des
te bijzonderder is het, dat ze nu toch in de
openbaarheid worden gebracht — zowel in
een boek als in een tentoonstelling. De
kunstenaar wordt hier letterlijk van zeer
nabij gezien, zowel door het onderwerp,
als door de aard van de werken. Het is de
combinatie van losse schetsen en voltooide
tekeningen, die deze tentoonstelling een
heel eigen karakter en betekenis geeft. ■
Zelfportret met
muze, 1970, aqua-
rel, o.i. inkt, pen en
dekverf, 165 x 199
mm. (particuliere
collectie)
[Hfl
7