
3. Affiche ‘De Hinde
is een juweettje1
(1896) voor de ma-
chine- en rijwielfa-
briek ‘De Hinde1 te
Amsterdam. Litho,
110 x 79 cm. Rijks-
prentenkabinet,
Rijksmuseum, Amsterdam.
4
4. Portret van Jan
Veth, schilderend in
Rueters atelier,
1922. Zwart krijt, 25
x 30 cm. Part. coll.
Gedurende de eerste jaren van zijn loopbaan had Rueter een eigen
decoratieve stijl en beeldtaal ontwikkeld, die in zijn toegepaste
werk steeds herkenbaar zou blijven. Daarbij oefende
K.P.C: De Bazel (1869-1923), de vooruitstrevende Amster-
damse architect met wie Rueter in 1879 bevriend raakte, een
grote invloed op hem uit. De Bazel ontwierp Ornamenten aan de
hand van een stramien van geometrische patronen. Een fraai en
sierlijk voorbeeld van toegepaste grafiek uit Rueters vroege période
is het affiche voor de machine- en rijwielfabriek ‘De Hinde',
waarvan het originele ornament längs de rand is afgeleid van een
tandwiel met pedalen. (afb. 3) Rond de eeuwwisseling kwam een
wandelaar in de straten van Amsterdam steeds meer dergelijke
affiches tegen. Men hechtte veel waarde aan de artistieke kwa-
liteit ervan en vele werden dan ook door bekende of, zoals in het
geval van Rueter, door jonge talentvolle kunstenaars gelitho-
grafeerd.
Het smaakvolle vakmanschap dat Rueter aan de dag legde viel
vanaf het allereerste begin in goede aarde. Dit blijkt bij voorbeeld
uit de lovende recensie van Jan Veth (1864-1925), waarin Rueters
zojuist uitgebrachte kalender van 1896 geprezen wordt.[noot3]
Het moet Rueter destijds veel voldoening hebben gegeven dat
jüist deze toonaangevende portretschilder/schrijver, die voor
hem zo'n groot voorbeeld was, zieh zo bewonderend uitliet over
zijn decoratieve talent. Veth wist overigens nog niet dat Rueter
de onbekende maker van het door hem ‘ontdekte’ grafische werk
was: ‘Het is mij niet bekend, wie den opmerkelijken reclameka-
lender van de Gebr. Braakensiek geteekend heeft. De auteur
kent "blijkbaar het werk van Dijsselhof en Cachet, kent ook de
boekversieringen van Derkinderen. G.R. lees ik in het monogram
- misschien G.d.R. Is de teekenaar jong, wat ik waarschijnlijk
acht, dan is het een sekure belofte van aanwinst onder onze grafische
artisten [...].'
De aard van Rueters toegepaste kunst mag gezien worden in het
licht van de ‘Arts and Crafts'-beweging in Engeland, al zullen de
hooggestemde idealen van die richting voor hem zekervan minder
belang zijn geweest. Volgens deze beweging dienden kunst-
voorwerpen nuttig en mooi te zijn, en een toonbeeld van am-
bachtelijk vakmanschap. Zij zouden daardoor een positieve
invloed op de maatschappij hebben. Voor Rueter was het am-
bacht en het versieren van allerhande voorwerpen meer een op
zichzelf staande hartstocht. Toch werd zijn werk iriternationaal
gewaardeerd; de gezaghebbende Engelse ontwerper-illustrator
Walter Crane (1845-1915) zat in de jury van een internationale
tentoonstelling in Turijn (1902), die Rueter een ‘diploma van Verdienste'
toekende.
RUETER ALS PORTRtl l IST Het gegeven dat Rueter het schilp
deren van portretten tot zijn hoofdzakelijke bezigheid maakte,
zal mede bepaald zijn door het feit dat dit genre weliswaar zeer
weinig artistieke vrijheden bood, maar wel een regelmatig inko-
men garandeerde. De niet aflatende stroom van opdrachtgevers
was vrijwel geheel afkomstig uit de gegoede burgerij: weten-
schappers, handelaren en industriëlen. Daarnaast tekende, li-
thografeerde of schilderde hij uit vriendschap het portret van
vele kunstenaars, onder wie Jan Veth, K.P.C. de Bazel, Henri
Boot, Coba Ritsema, Dirk Hidde Nijland en Sjoerd de Roos. (afb.
4) Ook de leden van zijn eigen familie stonden vaak model. Veel
van deze laatste werken werden via de kunsthandel verkocht en
gingen dan voor naamloze modelstudies door.
Rueters vroege portretten - met name in de tekeningen is dat
goed te zien - staan in hun linéaire opvatting en scherpe detail-
lering nog sterk onder invloed van de eerder genoemde Jan Veth.
Door zijn opdrachtgevers werden zij zeer gewaardeerd omdat zij
goed geleken en niet modieus waren. Maar Rueters officiële portretten
kwamen hem van de zijde van de kunstcritici ook op kri-
tiek te staan; zij spraken soms van al te nadrukkelijke ‘fotografische
nauwkeurigheid' en van ‘correcte levenloosheid.'
Inderdaad was Rueter geen kunstenaar met verheven idealen.
Tekenend is- zijn uitspraak over Antoon Derkinderen (1859-
1925), die in 1907 als opvolger van Allebé benoemd was tot directeur
van de Rijksakademie en met wie Rueter overigens bevriend
zou raken: ‘Die (Derkinderen) maakte van die plechtige
dingen, dat sprak|§jj helemaal niet aan'. Rueter hield van een-
voudige schoonheid, blonk uit als gedegen ambachtsman in het
kleine, intieme, sierlijke en decoratieve en deelde datgraag met
anderen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vrijer geschiF
derde en vaak vertederende portretten van zijn jonge kinderen
juist wel in de smaak vielen bij de critici. (afb. 5)
BLOEMSTILLEVENS EN ANDER VRIJ WERK Als Schilder lag
Rueters hart bij het bloemstilleven. Net als dat bij de kinderportretten
het geval was, waren de meeste critici dan ook van meaning
dat Rueters ‘huiselijke’ bloemstillevens blijk gaven van
meer durf en een levendiger kleurgebruik dan zijn portretten.
Waarschijnlijk begon hij rond 1914 uit liefhebberij met het schilderen
van stillevens. Maar pas vanaf ca. 1940 ging hij ze regelmatig
exposeren en bleken zij ook een aardige bron van inkom-
sten te kunnen zijn. Het genre zou na 1940 binnen zijn werk zelfs
de meeste nadruk krijgen. De composities, zoals de hier afge-
beelde duizendschoon uit eigen tu|j|zijn steeds eenvoudig van
opzet. (afb. 6) Was Rueters weergave van de boeketten aanvan-
kelijk nog vrij gedetailleerd, vanaf de jaren 50 werden de stillevens
atmosferischer, meer omfloerst en vrijer van kleur. Helemaal
aan het eind van zijn leven was zijn gezichtsvermogen
overigens zodanig achteruitgegaan, dat hij noodgedwongen nog
meer van ‘fijnschilderen' af moest zien. Zelf merkte hij daarover
eens op: ‘AI die details kan ik niet meer zien en açh, eigenlijk is
hetzo ook mooi'.
In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, onder wie de door
Rueter zeer bewonderde Floris Verster (1861-1927), gaf Rueter
bloemen nooit weer in een toestand van verval. Voor de symbo-
liek die velen van zijn collega's in hun stillevens legden, had Rueter
in zijn werk evenmin belangstelling. Naast de bloemstillevens
wijdde Rueter zieh af en toe ook nog aan vruchtenstillevens,
aan intérieurs van zijn atelier en gezichten in de tuin.
5
5. Portret van Maria Rueter. Olieverf op paneel, 19 x 16,5 cm. Part. coll.
Na e,en .succesvolle start in 1896 als ontwerper en illustrator,
was Rueter er in de eerste decennia van de 20ste eeuw dus ook
nog in geslaagd zieh te ontwikkelen tot één van de meest geren-
ommeerde portretschilders van zijn tijd. Daarmee was hij suc-
cesvol in de voetsporen getreden van Jan Veth, die hij zo bewonderde
en die hem geinspireerd had zelf ook portretschilder te
worden. Beide kunstenaars waren inmiddels goed bevriend ge-
6. Stilleven met duizendschoon,
1918.
Olieverf op doek,
39,5 x 46,5 cm.
Teylers Museum
raakt en bespraken elkaars werk regelmatig. Dat de bewondering
wederzijds was is al eerder ter sprake gekomen en blijkt ook uit
het feit dat Veth in 1922 aan Rueter vroeg een copie te maken
van een door Veth geschilderd portret. Omdat Veth zelf de laatste
hand wilde leggen aan de copie, bezocht hij Rueters atelier in
Sloterdijk. Bij die gelegenheid tekende Rueter zijn vriend terwijlf
deze het schilderij van de ander voltooide. (afb. 4)
TOT SLOT Wanneer men leven en oeuvre van Rueter overziet,
verschijnt het beeid van een levenslustige, maar behoudende,
evenwichtige en bescheiden man, die zieh liefdevol wijdde aan
zijn gezin en aan zijn kunst. In zijn woningen, te beginnen met het
18de-eeuwse houten huis in het destijds nog idyllische dorp Sloterdijk,
waar hij van 1903 tot 1919 woonde, werden slechts
mooie voorwerpen toegelaten. Hettweede huis in Sloterdijk had