
Frans Pietersz de
Grebber, Maaltijd
van officieren en
schutters van de
Cluveniers, circa
1600
1 2
A a n w i n s t : [en getekenúe
SCHUTTERSMAALTIJD
Samen met het Frans Halsmuseum heeft Teylers Museum in januari op een
veiling in New York een tekening kunnen verwerven, die nu als eigendom van
beide musea aan het Haarlemse kunstbezit is toegevoegd.'11 Een dergelijk
samengaan van twee musea is een manier van opereren die in het buiten-
land wel vaker is voorgekomen, maar die voor Nederland, zo niet een primeur,
dan toch zeker een zeldzaamheid is.
Cartl van Tuill van Seraiskerkei Wat is er zo bijzonder aan deze tekening
dat de twee musea hun krachten gebundeld hebben om
ervoor te zorgen dat het blad hen niet zou ontglippen? Gemaakt
met pen en penseel op een blauw getinte ondergrond, meet de
tekening 238 x 378 mm. Het blad stelt een gezelschap voor van
28 mannen, geschaard rond een tafel. Velen van hen hebben
een glas, een roemer of een wijnkan in de hand; op de tafel zijn
summier borden, een zoutvat en schalen met diverse gerechten
aangeduid. Het is onmiddellijk duidelijk dat het hier een zoge-
naamde schuttersmaaltijd betreft: een uitbeelding van een van
die vrolijke bijeenkomsten van een Haarlems schutterskorps in
de Doelen. In de rechter benedenhoek Staat de vaandrig van het
gezelschap, hetopgerolde vaandel over zijn rechter schouder, de
blik naar de beschouwergewend. Midden in het gezelschap zien
we twee mannen die elkaar de hand slaan in het bekende
‘handje-klap’ gebaar. Het is een motief dat vaker voorkomt in uit-
beeldingen van schuttersmaaltijden en dat vermoedelijk een ver-
wijzing is naar het feit dat deze maaltijden niet alleen de gezel-
ligheid dienden: commerciéle activiteiten speelden ook een rol,
men kon er ook zaken doen.^ In de achtergrond is een hoog op-
gaande balustrade geschetst met daarop een aantal basemen-
ten van zuilen.
Sinds de tekening in 1924 voor het eerst beschreven werd, gold
hij lange tijd als een vroeg werk van de bekende Haarlemse ma-
niérist Cornelis Cornelisz. (1562-1638).^ Diverse aspecten van
de compositie komen min of meer overeen met diens Maaltijd
van de schutters van Sint Joris en de Cluveniers uit 1583, het
vroegste bewaarde Haarlemse schutterstuk. Het onderzoek dat
verricht is ter voorbereiding op de grote tentoonstelling Schutters
in Holland, die in 1988 in het Frans Halsmuseum is gehou-
den, heeft echter tot nieuwe inzichten geleid. Drs. 'J, Levy-van
Halm heeft in de catalogus van die belangrijke expositie aange-
toond dat onze tekening aanzienlijk meer overeenkomsten toont
met een in 1600 geschilderde Maaltijd van officieren en schutters
van de Cluveniers, een groot schilderij dat eveneens in het
Frans Halsmuseum wordt bewaard en dat wordt toegeschreven
aan Cornelis’ iets jongere tijdgenoot Frans Pietersz. de Grebber
(ca. 1570-1649).^ Zij suggereerde daarom dat de tekening be-
ter op naam van die laatste gezet kan worden. Niet alleen het
aantal afgebeelde personen, ook allerlei individuele motieven
komen ¡nderdaad beter overeen met het schilderij uit 1600 en
de connectie mag wel als vaststaand worden beschouwd.
Jammer genoeg is het schutterstuk uit 1600 niet gesigneerd of
gedocumenteerd. De toeschrijving aan Frans Pietersz. de Grebber
is weliswaar zeer aannemelijk, maar niet onomstootbaar
aangetoond. Wie was deze Frans Pietersz.? Als zijn naam te-
genwoordig nog enige bekendheid heeft, komt dat voornamel|||
doordat de jonge Pieter Saenredam (1597-1665) een tíjdlang bij
hem in de leer is geweest. Toch was De Grebber een markant
man, een figuur van betekenis in het Haarlemse artistieke leven
van zijn tijd, niet alleen om zijn veelzijdige artistieke talenten
maar ook als Organisator en bestuurder.[5] Zijn tijdgenoot Van
Mander vermeldt hem in zijn Schilder Boeck als volgt: "Daer is
oock te Haerlem een Haerlems borger, Frans Pietersz. Grobber,
een uytnemende goet Conterfeyter die oock ondertusschen van
Figueren schildert: en alst behoeft oft te pas compt, hem oock
in borduer-wercken aerdigh weette behelpen."Í6J Zijn goede re-
putatie als portretschilder blijkt uit het viertal schutterstukken
dat hij na de schuttersmaaltijd uit 1600 vervaardigde. Lid van
een bekende Haarlemse schildersdynastie, was De Grebber be-
vriend met Goltzius, Matham en Van Mander. In 1618 riep Rubens
zijn hulp in als zaakwaarnemer bij onderhandelingen die de
Vlaamse Schilder voerde met de Britse gezant in Den Haag, Sir
Dudley Carleton. Onder de opdrachtgevers van De Grebber be-
vonden zieh niet alleen de stad Haarlem en het Oude Mannen-
huis, maar ook het stadhouderlijk hof. Toch is maar weinig werk
van zijn hand bekend en er ¡á niet één tekening die met zeker-
heid op zijn naam gezet kan worden. Ook daarom is het nieuw-
verworven blad dus van betekenis.
Het zij toegegeven: het waren niet de kunstzinnige kwaliteiten
van de tekening die de beide Haarlemse musea inspireerden tot
de krachtsinspanning die tot aankoop heeft geleid. Veeleer was
dat het feit, dat er maar nauwelijks voorstudies of ontwerpteke-
ningen voor schutterstukken bewaard zijn gebleven. Terwijl er in
Holland tussen ca. 1550 en 1650 heel wat schutterstukken zijn
geschilderd, zijn er verrassend weinig tekeningen bekend die
met die opdrachten in verband staanJ7^ Toch ligt het voor de
hand dat de schilders die de opdracht kregen om een dergelijk
groepsportet te vervaardigen, gebruik zullen hebben gemaakt
van pen of krijt om hun ideeën op papier te ontwikkelen. Zo’n
groot groepsportret was namelijk één van de lästigste opdrachten
die een schilder krijgen kon en voorstudies moeten welhaast
onontbeerlijk geweest zijn. En zelfs wanneer de kunstenaar zelf
geen behoefte had aan compositieschetsen, dan nog zullen zijn
opdrachtgevers - de schutters - dikwijls gevraagd hebben om te-
voren een ontwerptekeningtergoedkeuringte mögen zien.
De moeilijkheid van de opdracht lag in het verzoenen van twee
tegenstrijdige eisen: die van het portret-de afzonderlijke schutters
wilden vanzelfsprekend zo herkenbaar en flatteus mogelijk
in beeid gebracht worden - en die van het historiestuk, dat een
levendige en natuurlijke compositie vereiste. Hoe opeenvolgende
generaties oplossingen voor dat probleem ontwikkelden,
was het onderwerp van een klassiek geworden Studie van de
Duitse kunsthistoricus Alois Riegl uit 1902, Das holländische
Gruppenporträt. De kloof tussen de vroegste groepsportretten
uit ca. 1520 - eentonige rijen portretkoppen, allemaal op één en
dezelfde manier en dezelfde hoogte afgebeeld - en de magistrale
composities van Hais en Rembrandt is immens, en de vraag hoe
binnen een kleine eeuw die afstand overbrugd kon worden is nog
steeds relevant. De Grebbers tekening levert een schakel in die
historische keten; hij laatzien hoe de kunstenaar zieh moeite ge-
troostte om zijn personages zo rond de tafel te schikken dat al
hun gezichten goed in beeid komen, maar dat tegelijkertijd hun
houdingen en bezigheden een natuurlijke indruk wekken. Met be-
perkt succès overigens: De Grebber slaagde er niet in om zoveel
figuren een plaats te geven rond de tafel zonder de geloofwaar-
digheid van ruimte en perspectief geweld aan te doen. Toch is het
hem in de tekening redelijk gelukt, de schutters op een levendige
manier bijeen te plaatsen; op het schilderij, datformeleren strak-
ker aandoet, is die levendigheid grotendeels verdwenen.
Al met al is de aan Frans Pietersz. de Grebber toegeschreven
Schuttersmaaltijd een vanuit diverse optieken boeiend blad, dat
nadere bestudering verdient. Dat het toegevoegd kon worden
aan het Haarlemse openbare kunstbezit, geeft dan ook reden tot
grote voldoening. Hoezeer het hier op zijn plaats is, is te zien op
de kleine tentoonstelling die het Frans Halsmuseum dit najaar
wijdt aan enkele recent gerestaureerde schutterstukken: daar
prijkt De Grebbers tekening naast de (nog niet schoongemaakte)
Schuttersmaaltijd uit 1600, waarvoor het een voorstudie is. Tot
8 november is de nieuwe aanwinst daar te zien; daarna zal hij in
de tekeningenportefeuilles van Teylers Kunstverzamelingen bewaard
worden. ■
NOTEN
[1] Veiling Christie’s, New York, 30 januari 1998, lot 360. De aankoop
was mogelijk dank zij de bereidwillige medewerking van kunsthan-
del Bob Haboldt & Co., New York/Parijs.
[2] J. Levy-Halm, ‘De Haarlemse schutterstukken, ‘Schutters in Holland.
Kracht en zenumen van de stad, tent. cat. Frans Halsmuseum, Haarlem
1989, p. 110.
[3] PJ J. van Thiel, ‘Cornells Comelisz van Haarlem as a Draughtsman,’
Master Drawings III, 1965,2, p. 148, nr. 5, PI. 1.
[4] Tent. cat. Haarlem, 1988, p. 115.
[5] Veel gegevens omirent De Grebber zijn verzameld in: Gary Schwartz
en Marten Jan Bok, Pieter Saenredam. De schilder in zijn tijd ,
Maarssen/’s-Gravenhage, 1989, pp. 31-34 en ad indicem.
[6] C. van Mander, Het S childer Boeck, Haarlem, 1604; tweede editie,
1618, p. 213.
[7] Behalve de tekening van De Grebber zijn dat een krijtstudie van
Hendrick Goltzius in het Rijksprentenkabinet (Boon, 1978, nr. 264),
een schets voor een schutterstuk uit 1618 van Jan Anthonisz. van
Ravesteyn in de verzameling Frits Lugt (Fondation Custodia) te
Parijs en twee tekeningen in de Albertina in Wenen en de Kongelige
Kobberstiksamling te Kopenhagen, die in verband zijn gebracht met
Thomas de Keyzers Amsterdamse schutterstuk uit 1632 (tent ca t
Haarlem, 1988, nr. 192).