
2. Aspidorhynchus
met afge beten
achterlijf; nr. 10316
3. Onbekende
(nieuwe sooft?)
vis met duideßjk
herkenbaar
darmkanaal fpijl);
nr. 13110
Duitsland en Engeland is een typische
durofage vis, waarvan een aantal fraaie
exemplaren in Teyler te bewonderen zijn.
Soms worden resten van de maaltijden
gevonden, die een aanwijzing kunnen ge-
ven over wie of wat er gegeten werd, of
wie er aan het eten was. Een mooi voor-
beeld zijn fossiele uitwerpselen o f copro-
lieten. Oude coprolieten, zoals naar alle
waarschijnlijkheid de wormvormige slier-
ten Lumbricaria uit de kalksteen van
Solnhofen, herbergen vaak nog maar weinig
informatie. Echter, 420 miljoen jaar
oude coprolieten uit Zweden die gepro-
duceerd zijn door kleine geleedpotigen,
waarschijnlijk mijten, blijken resten van
schimmeis te bevatten. Voedselverwer-
king en vertering door dit soort kleine
dieren speelt een belangrijke rol bij de bo-
demvorming, bijvoorbeeld in bossen.
Deze Zweedse coprolieten laten zien dat
dit proces al heel lang bestaat. Jonge coprolieten
leveren vaak gedetailleerde informatie
op. Onlangs zijn (sub)fossiele
uitwerpselen (20.000 jaar oud) van een
uitgestorven luiaard uit de ijstijd onder-
zocht op hun samenstelling. Het bleek
mogelijk aan de hand van DNA-frag-
menten vast te stellen dat deze luiaard
druiven, gras, yucca en mint at. Ook zijn
er 45.000 jaar oude fossiele uitwerpselen
van Neanderthalers gevonden. Analyse
van deze coprolieten is natuurlijk bijzon-
der intrigerend, aangezien Neanderthalers
op de een of andere wijze nauw verwarn
zijn aan de huidige mens. Met een
beetje geluk kan er Neanderthaler-DNA
in worden aangetroffen, wat aanwijzin-
gen kan opleveren over de verwantschap
met de huidige mens.
Soms geven fossielen door de manier
waarop ze bewaard zijn hun rol binnen de
voedselketen - prooi of roofdier - prijs.
Uit Solnhofens lithografische kalksteen
zijn opvallend opgerolde wervelkolom-
men van vissen bekend, die naar alle
waarschijnlijkheid braakballen zijn van
grote roofvissen of ichthyosauriers (visha-
gedissen). Andere beesten blijken aange-
vreten te zijn. Zo mist 66n exemplaar van
de fossiele vis Allothrissops (afb. 1) zijn
kop en 66n exemplaar van een Aspidorhynchus
(afb. 2) zijn achterlijf. De scherpe
randen aan de overgebleven resten duiden
erop dat zowel de kop als het achterlijf af-
gebeten zijn. Het is alleen niet vast te stellen
of deze zijn afgebeten toen de vissen
nog in leven waren of dat het gebeurd is
nadat de dieren al doöd waren.
Een ideale mogelijkheid om de eetge-
woonten in de oertijd vast te stellen doet
zieh voor als fossielen worden gevonden
met duidelijk herkenbaar voedsel of prooi
in het lijf of wanneer vraatsporen op hotten
zowel als resten van een mogelijke da-
der bij elkaar gefossiliseerd zijn. Dit soort
gefossiliseerde getuigenissen van de strijd
om het bestaan zijn alleen niet algemeen.
Er zijn fossiele dinosaurusschedels bekend
met gaten erin die alleen gemaakt
kunnen zijn door grote roofdinosauriers
als de Tyrannosaurus rex. En onlangs is er
een plesiosaurier (een zeereptiel) uit het
Boven-Krijt van Japan gevonden met resten
van ammonieten (een schelpdier, ver-
gelijkbaar met de recente Nautilus) in de
maagstreek. Het is goed mogelijk dat de
plesiosaurussen uit de Onder-Jura, zoals
het fossiel in de .eerste fossielenzaal, ook
ammonieten at. Er zijn echter nog geen
fossielen gevonden die daar aanwijzingen
voor geven.
Hoewel het darmkanaal van een gefossiliseerd
dier bij goed bewaarde exemplaren
soms duidelijk is te herkennen (afb. 3,
pijl; dit fossiel is mogelijk een nieuwe, tot
nu toe onbekende soort) is de samenstelling
van de inhoud vaak niet meer te ach-
terhalen. In Teylers collectie bevindt zieh
echter een fossiele vis uit de Onder-Jura
van Holzmaden (Pachycormus curtus) die
een prächtig skeletje in zijn buik heeft van
een klein visje, Leptolepis coryphaenoides
(afb. 4, omkadering). Zonder enige twij-
fel hebben vissen als Pachycormus gejaagd
op dergelijke kleine vissen. Soortgelijke
vondsten zijn ook bekend uit andere
vindplaatsen. Bij de interpretatie van dit
soort fossielen moet je wel goed opletten.
Er zijn namelijk ook vissen die jongen levend
ter wereld brengen. De aanwezig-
heid van een klein exemplaar van een be-
paalde soort in de buik van dezelfde soort
zou de indruk kunnen wekken dat dat
deze vis levendbarend is. Zulke vergissin-
gen zijn wel gemaakt. Uit nader onder-
zoek blijkt zo’n vis uiteindelijk een kan-
nibaal te zijn, aangezien levendbarend-
heid in die groep niet voorkomt.
Spectaculair zijn fossielen waarin zowel de
jager als de prooi gelijktijdig gefossiliseerd
zijn en het moment van verschalking als
het wäre is versteend. In de lithografische
kalksteen van Solnhofen en de Onder-
Krijt afzettingen van Brazilie (Santana
Formatie, 110 miljoen jaar oud; een bij-
zonder fossielrijke afzetting, gekenmerkt
door soms perfecte drie-dimensionaal bewaarde
fossielen, in tegenstelling tot de
doorgaans platgedrukte fossielen uit Solnhofen)
zijn een aantal fossiele roofvissen
gevonden met duidelijk herkenbare prooi
al half ingeslikt. Opvallend is dat de prooi
in veel gevallen tamelijk groot is in ver-
houding met zijn hongerige verschalker.
Het zou kunnen dat de pogingen van deze
vissen om een veel te grote prooi op te eten
hen heeft verstikt. Hoewel het bij vissen
wel voorkomt dat ze doodgaan doordat ze
een te grote prooi naar binnen werken, is
het echter nogal ongewoon dat een vis
stikt in zijn prooi. Als hij merkt dat hij wat
al te gulzig is geweest, is hij meestal in Staat
de prooi weer uit te braken. Als de prooi al
een eind in het maag-darmkanaal op weg
was en van binnen uit weer naar buiten gewerkt
zou zijn, zou je beschadiging aan
bijvoorbeeld de staart moeten zien. Er zijn
echter exemplaren waarbij de half inge-
slikte buit geen enkele beschadiging aan
het uitstekende deel vertoont. In dat geval
zijn jager en buit (als die al niet dood was)
plotseling overvallen door de dood, nog
voordat de ongelukkige prooi goed en wel
was ingeslikt.
Deze curieuze fossielen zijn een prächtige
illustratie van de bijzondere omstandig-
heden waaronder deze kalkstenen zijn af-
gezet. De precieze oorzaken van het ont-
staan van afzettingen als de lithografische
kalksteen van Solnhofen of de Santana
Formatie uit Brazilie zijn nog altijd niet
bekend. De hier beschreven fossielen duiden
erop dat de dood zeer plotseling is
veroorzaakt, te denken valt aan een acute
vergiftiging van het water, zoals een dramatische
stijging van het zoutgehalte.
Verder moet het afzettingsmilieu rüstig
zijn geweest en de bedekking van de vissen
door sediment snel zijn gegaan, anders
zouden er nooit dergelijke opmerke-
lijke fossielen bewaard zijn gebleven.
Voor de bestudering van de ontwikkeling
van het leven op aarde zijn dus niet alleen
complete en mooie fossielen van belang.
Ook beschadigde dieren of ongewone
fossilisaties kunnen veel te verteilen hebben.
Zoals uit de bestudering van gefossiliseerd
eetgedrag, maaltijden of wat daar
van over is, veel veel over de geschiedenis
van het leven en de wisselwerking tussen
de levende Organismen onderling en hun
omgeving valt te ontdekken. ■
11
4. Pachycormus met
skeietresten van een
opgegeten vis l Leptolepis)
in het darmkanaal
(omkaderd);
nr. 17067