
6. Maria Sibylla Merian,
Vogelspin met
kohbri, detail uit de
aqua rei Guaveboom,
diverse spinnen en
insecten, S t Petersburg,
Archief van de
Académie der Weten-
schappen
RARUEITEN KABINETTEN Omin het levensonderhoud van zich-
zelf en haar dochters te voorzien handelde Maria Sibylla Merian
in verfstoffen en geprepareerde insecten. Met haar dierprepa-
raten richtte ze zieh op kringen van verzamelaars die een ‘rari-
teitenkabinet’ hadden aangelegd, waarin ze Objecten uit de na-
tuur en de kunst onderbrachten. Zelf had Merian in Amsterdam
als vooraanstaand onderzoekster en kunstenares toegang tot
de kabinetten van belangrijke geleerden en verzamelaars als
Frederik Ruysch, Nicolaes Witsen en Levinus Vincent. Tsaar Peter
de Grote zou enkele van deze kabinetten kopen; van Frederik
Ruysch, professor in de anatomie, verloskunde en botanie,
en van de apotheker Albertus Seba. Samen met de collectie van
Merian vormen deze nog steeds een belangrijk deel van het Ne-
derlands cultureel erfgoed in Rusland. Maria Sibylla Merian was
7. Maria Sibylla Merian,
Lantaamdrager, Neu-
renberg, Germanisches
Nationalmuseum. Deze
tekening is waarschqn-
lijk ontstaan aan de
hand van een gedroogd,
gerafeld preparaat
op haar beurt onder de indruk van de exotische dieren die ze in
de kabinetten tegenkwam, afkomstig van de handel van de Oost-
en West-Indische Compagnie. Ze besloot om zelf een reis te ma-
ken naar Suriname om de dieren in levende lijve te aanschou-
wen en te onderzoeken. Via de gouverneur van Suriname, Van
Sommelsdijk, die eigenaarwas van slot Waltha had ze makkelijk
toegang tot deze kolonie, al zou een lange zeereis van maanden
ook voor haar een aanslag betekenen op haar geduld en uithou-
dingsvermogen.
LANTAARNDRAGER Samen met haar jongste dochter Dorothea
Maria betrok Maria Sibylla Merian in 1699 een woning vlakbij Paramaribo,
van waaruit ze verschillende excursies naar het bin-
nenland ondernam. De hitte in Suriname bekwam haar siechten
ze moest dan ook eerder naar Holland terugkeren dan de be-
doeling was. Toch zou ze nog twee jaar in het land verblijven.
Er waren in Suriname in de 17de eeuw duizenden slaven, gro-
tendeels afkomstig uit de westkust van Afrika. Maria Sibylla Merian
had zelf ook enkele slaven, dan wel gekocht of gekregen.
Deze hielpen haar bij het zoeken van planten en dieren. Over één
plant, de Flos Pavonis, schrijft Merian in haar Metamorphosis In-
sectorum Surinamensium (1705): de Indianen die niet wel ge-
handeld worden, als ze bij de Hollanders in dienst zijn drijven
daarmede haare kinders af, niet willende dat haare kinders Slaven
zijn, gelijk als zij. Ook zegt zij dat de Afrikaanse vrouwen hun
vrucht afdreven, in de overtuiging dat deze als vrij mens in hun
eigen land herboren zou worden. Maria Sibylla Merian heeft vele
‘getuigenisse’ van de Afrikanen en Indianen gekregen; welke
8. Maria Sibylla Merian, Lantaamdragers, cicade en haifdier, uit: Metamorphosis
Insectorum Surinamensium, 1730, Teylers Museum
planten, vruchten insecten en andere dieren er werden gegeten,
welke planten gebruikt werden ter medicatie enzovoort. Ze be-
taalde ervoor als haar bijzondere insecten en andere dieren gebracht
werden. Dit verklaart wellicht de afbeelding van een sa-
mengesteld insect -half lantaamdrager, half cicade-, te zien op
een van de aquarellen; werd ze misschien voor de gek gehouden
in de hoop op wat extra geld? Over de lantaamdragers zelf ver-
haalt Merian dat ze op een nacht wakker werd door een enorm
kabaal op haar nachtkastje, waar een spanen doosje stond met
deze insecten. Toen ze het doosje opende zag ze er ‘vlamachtig
licht’ uit komen; de beestjes gaven licht! Carolus Linnaeus
voerde in de tweede helft van de 18de eeuw een namenstelsel
in waarbij iedere plant en ieder dier een Latijnse naam kreeg, be-
staande uit een familie- en een soortnaam. Aan de hand van Merians
beschrijving noemde hij het lichtgevend insect ‘Laternia
phosphorea’. Of het diertje echt licht gaf...? Volgens de Entomologische
Vereniging is dit onzin, volgens een Surinamer die ik
laatst sprak is dit echter wel degelijk hetgeval. Linnaeus werkte
bij de invoering van het namenstelsel overigens vaker aan de
hand van Merians beschrijvingen of afbeeldingen; de spin die op
de aquarel hetbloeduit hetlijfvan een kolibri zuigt was voor hem
de aanieiding deze soort Aranea avicularia te noemen, ‘kleine
vogelspin’. Spinnen komen regelmatig voor op afbeeldingen van
Maria Sibylla Merian. Merian heeft tijdens haar période in Suriname
ongetwijfeld veel verhalen gehoord over de spin Anansi,
volksverhalen die de oorspronkelijke bewoners van de westkust
van Afrika, die als slaven naar Suriname waren gebracht, mee-
namen en doorvertelden.
PETER DE GROTE Na haar terugkeer uit Suriname in 1701 werd
Maria Sibylla Merian totjanuari 1705 volkomen in beslaggeno-
men door haar werk aan de Metamorphosis Insectorum Surinamensium.
Aan de hand van de in Suriname ontstane tekeningen
of geprepareerde insecten ontwierp Merian beeldcomposities,
die vervolgens op de koperplaat werden overgebracht. Ze voor-
zag de afbeeldingen van tekst en uitleg: beschrijvingen van insecten,
hun vindplaats en levensgewoonten. Het boek was een
fraaie toegift op haar werk aan de Europese insecten en werd tijdens
haar leven al enorm gewaardeerd. Kort voor Merians dood
op 13 januari 1717 kocht de Russische tsaar Peter de Grote, via
zijn lijfarts Robert Areskin vele werken van haar, waaronder tien-
tallen aquarellen van Surinaamse insecten en het Studieboek;
nu op de tentoonstelling voor het eerst weer terug in Nederland,
evenals enkele aquarellen die Merian maakte voor D’ Amboin-
sche Rariteitkamer van Georg Everhard Rumphius. Rumphius
was op Ambon onderprefect in dienst van de Verenigde Oost-In-
dische Compagnie. Zijn werkzaamheden lieten hem echter vol-
doende tijd om het eiland en haar natuur te bestuderen. Voor het
vervaardigen van de illustraties van Rumphius’ Studie werkte
Merian naar voorbeelden uit Nederlandse verzamelingen of naar [jgB
tekeningen. De ordening die Merian in deze tekeningen aan- tjB
brengt, voorgeschreven door de Amsterdammer Simon Schijn- IhH
voet, verschilt nogal van haar eigen stijl. Deze classificerende 7
manier van weergeven zou de körnende période in de natuurwe-
tenschap bepalen. Van ongeordend duivelsgebroed tot syste-
matiek: Maria Sibylla Merian lijkt de verbindende factor. ■
9. Maria Sibylla Merian, Buidelrat, u it Metamorphosis Insectorum Surinamensium, 1730, Teylers Museum