
4
4. Maria Sibylla Marian,
Roos m et Binders
in verschillende
stadia, SL Petersburg,
Archief van de Acade-
mie der Wetenschap-
pen. Op de tekening
van de hondsroos een
geplet rupsje, wellicht
door Maria Sibylla Me-
rian opzettelijk aange-
bracht (pers.med.
Kurt Wettengl).
RUPSENBOEK In de jaren dat de drie delen van het Bloemen-
boek gepubliceerd werden, werkte Merian tegelijkertijd aan het
eerste deel van haar Rupsenboek, dat in 1679 verscheen. De
voorbereiding van het boek heeft haar vijf jaar gekost. Ze verza-
melde en kweekte insecten, bestudeerde hen en tekende de mb-
tamorfose van ei tot rups en van pop tot vlinder. Hiermee onder-
scheidde Maria Sibylla Merian zieh van andere kunstenaressen
uit haar tijd. Terwijl deze de insecten slechts ter verfraaing bij een
bloemstilleven plaatsten, deed Merian ook onderzoek naar de
leefgewoonten van de dieren. In de afbeeldingen stelde ze de
voedselplant centraal; de ontwikkelingsstadia van de insecten, in
werkelijkheid vaak een proces van maanden, beeldde ze boven
en onder de plant af. Het Rupsenboek bevatte vijftig platen en kon
door Merian zelf ingekleurd, of door anderen ingekleurd worden
gekocht; dit zou tevens de prijs bepalen. Daarnaast gaf ze te-
gendruk-exemplaren uit. Maria Sibylla maakte van de nog natte
kopergravure een afdruk op een ander vel papier. De omtrekken
3. Maria Sibylla Merian, Rniim en roodstaart, plaat 47 Rupsenboek deel 1,
tegendruk, coll. Bibliotheek Nederland se Entomologische Verenigingte Amsterdam
(foto: Louis van der Laan, Zoologisch Museum, Amsterdam)
Historia Naturalis de Insectis (in 5 delen, 1603-1676) van John
Jonston en de Metamorphosis van Goedaert; zoologische werken
die getuigden van een pantheTstische natuurbeleving en die
een grote invloed op haar hadden. Ook de herdruk van Merian
van het Florilegium novum (1641) van De Bry, een bloemen-
voorbeeldboek voor zowel schilders, textieldrukkers als gra-
veurs, maakte diepe indruk op het jonge meisje. Haar vader had
in zijn voorwoord zijn gedachten laten gaan over de wonderen der
natuur: Alle pracht, lieflijkheid, kracht, schoonheid en deugd van
de bloemen komen veelvuldig en voornamelijk voort uit Gods
Geest, die in alle vormen en gewrochten de enige meester is.
Door haar stiefvader Jacob Marrel en diens leerling Abraham
Mignon werd Maria Sibylla Merian inge-
wijd in de grondbeginselen van de schiF
derkunst. Ze leerde tekenen, verfstoffen
bereiden, aquarelleren, koperplaten gra-
veren en drukken. Door een broer van
Marrel die in de Frankfurtse zijdehandel
werkzaam was, werd ze wellicht aange-
spoord tot haar eerste entomologische
onderzoek: de metamorfose van de zij-
derups. Ze begon hiermee toen ze der-
tien jaar was. Op 16 mei 1665 trouwde
Maria Sibylla met Johann Andreas Graff,
de leerling van Jacob Marrel. Nog vijf jaar
bleef het echtpaar in Frankfurt worten.
Daarna vertrokken zij met hun tweejarig
dochtertje Johanna Helena naar Neuren-
berg. Hier werd, in 1678, hun tweede
dochter Dorothea Maria geboren.
JUFFERSCOMPAGNIE In Neurenberg intensiveerde Maria Sibylla
Merian haar insectenstudie en ontplooide ze haar artis-
tieke en commerciele activiteiten. Ze handelde in verfstoffen en
andere schildersbenodigdheden. Daarnaast gaf ze les In tekenen,
schilderen en borduren aan een kring van vrouwelijke leer-
lingen, door haar de ‘jufferscompagnie’ genoemd. De Neuren-
bergse ‘Schilderswet’ uit 1596 verbood de productie van
schilderijen door vrouwen. Wei mochten vrouwen met water- en
dekverven werken op perkament en textiel. Maria Sibylla Merian
werkte het liefst met ‘carta non nata’; perkament gemaakt van
de huid van ongeboren lammeren. Geliefde onderwerpen in de
lessen waren bloemen. Het Florilegium, uitgegeven door haar vader,
werd door Maria Sibylla Merian en haar jufferscompagnie
veel gebruikt om uit te kopieren, wat in de 17de eeuw heel nor-
maal was. Zelf besloot Maria Sibylla Merian ook een Bloemen-
boek uit te geven. Tussen 1675 en 1680 gaf ze haar eigen voor-
beeldenboek met bloemmotieven uit in drie delen; elk deel
bevatte twaalf kopergravures. Hierin bracht ze de lievelingsbloe-
men uit de 17de eeuw samen: hyacinthen, narcissen, tulpen,
krokussen, Turkse lelies, anemonen en rozen.
5. Maria Sibylla Merian, Leguaan, slang en sidderaal, Frankfurt, Städelsches Kunstinstitut De afbeel-
ding van de slang en de leguaan bevindt zieh ook in het Archief van de Academie der Wetenschappen te
S t Petersburg, gekopieerd door Johann Chirstian Berckhan (...-1751. zie cat.nr. 58 u it Peter de Grote
en Holland, Amsterdams Historisch Museum, 1996) Het onderste dier lijkt meer op een zeenaald, maar
vanwege de sterretjes die duiden op een electrificerende werking wordt hij ook sidderaal genoemd. Mis-
schien dat Merian het dier tekende aan de hand van beschrijvingen, en had ze het dier nooit zelf gezien.
(zie c a t nr. 31 u it Tierzeichnungen aus acht Jahrhunderten, Frankfurt, z.j.)
en de binnentekeningen van die afdruk zijri zwakker en vallen bij
de ingekleurde versie minder goed op. De tegendruk -spiegelbeeid
van het spiegelbeeid- lijkt weer op de origínele tekening. In
de tentoonstelling zijn zeer fraaie tegendrukken te zien. Naast
een tegendruk van het tweede Rupsenboek zijn er drie roodkar-
mozijnen banden, afkomstig van de Bibliotheek van de Neder-
landse Entomologische Vereniging in Amsterdam die de afbeeldingen
van de drie delen van het Rupsenboek bevatten; van het
eerste deel uit 1679, het tweede deel uit 1683 en het derde deel
dat na Merians dood in 1717 versehenen is. De eerste twee delen
tonen schitterende tegendrukken, vrijwel niet van origínele te-
keningen te onderscheiden, waarschijnlijk handingekleurd door
Maria Sibylla zelf. Het laatste deel bevat ook origínele tekeningen
die wellicht van de hand van Merians oudste dochter Johanna Helena
zijn. Het is aardig om de tegendrukken te vergelijken met de
origínele tekeningen die op de zaal hangen. De afbeelding van de
hondsroos, uit het eerste deel van het Rupsenboek, bevat op de
origínele tekening één rupsje meer; hiervan wordt beweerd dat dit
een echt diertje is, geplet op de zachtrose bloem op de tekening...
SLOT WALTHA Het tweede deel van het
Rupsenboek was voorbereid in Frankfurt.
Na de dood van haar stiefvader was Maria
Sibylla Merian met haar beide doch-
ters teruggegaan naar haar moeder in
Frankfurt. Haar man volgde later. Haar
huwelijk zou echter niet lang meer stand
houden. In 1685 verlieten Maria Sibylla,
haar dochters en haar moeder Frankfurt,
richting Holland. Hier traden ze toe tot de
christelijke gemeenschap op Waltha
State in het Friese Wiewerd. De labadis-
ten waren aanhangers van Jean de Laba-
die, een tot het gereformeerde geloof be-
keerde katholiek. Dezen trokken zieh
terug uit de wereld van geweld, hoog-
moed en begeerte om een leven in boet-
vaardigeid te leiden. De gemeenschap
was opgezet onder meer door Anna Maria
van Schurman, een geleerde vrouw en be-
langrijk taalkundige, en bood onafhanke-
lijke en gevormde vrouwen mogelijkhe-
den tot ontplooiing. In 1686 zocht Johann
Andreas Graff zijn vrouw op, maar de toe-
gang tot het slot werd hem ontzegd.
Slechts verbintenissen tussen leden van
de gemeenschap werden erkend en het
huwelijk van Merian en Graff werd ongel-
dig verklaard.
STUDIEBOEK Een van de topstukken van
de tentoonstelling is het Studieboek. Het
is afkomstig uit Sint Petersburg. Robert
Areskin, de lijfarts van Peter de Grote, ver-
wierf het Studieboek tijdens een gemeen-
schappelijke reis met de tsaar in 1717.
Maria Sibylla Merian was ermee begonnen
tijdens haar periode bij de labadisten: een werkjournaal waarin
ze vlinders en hun ontwikkelingsstadia, evenals andere dieren,
vastlegde op stukken perkament. Dit manuscript bevat naast
nietgepubliceerde studies al het materiaal van de drie delen van
het Rupsenboek en op twee na alle voorstudies van de in 1705
versehenen Metamorphosis. Het bestaat uit 133 bladen met
teksten en aquarellen en veertien bladen zonder tekst. Merian
stak op elk blad tot wel drie veilen perkament onder elkaar. Deze
vormen haar entQmologisch archiefmateriaal, waaruit ze kon
putten voor haar composities van planten en dieren. In de tekst
schreef ze informatie over het dier, zijn uiterlijk, de fase van zijn
ontwikkeling en het voedsel dat hij eet. Zo nu en dan verkocht
Merian ook wel eens afzonderlijke tekeningen uit het manuscript.
Op slot Waltha, eigendom van de gouverneur van Suriname,
kwam Maria Sibylla Merian in aanraking met Hollandse
geleerden en verzamelaars met wie ze contacten onderhield en
die belangstelling hadden voor haar werk. Na het vertaten van de
sekte nam ze vanwege deze betrekkingen het besluit naar Amsterdam
te verhuizen.