
T e g e le nte ru g in Teyler s Museum
Honderd jaar veranderingen in de paleontologische collectie
Al enkele jaren is er een reptielenboekje in gebruik bi] groepen
schoolkinderen. Aan de hand van vragen gaan zij de vitrines längs om de
reptielen in de collectie op te zoeken, en te bestuderen. Onlangs werd een
werkboekje over de zoogdiercollectie van Teylers Museum voorbereid. Voor
de afdeling paleontologie-mineralogie begon de tijd te dringen. Als de
vitrines nu niet veranderd zouden worden, zou het bestaan van dat nieuwe
boekje alle veranderingen voor jaren onmogelijk maken. Het boekje zou
bovendien belangrijke onderdelen uit de paleontologische collectie missen.
Dit was de directe aanleiding tot een ingrijpende verandering van de vitrines
in de Eerste Fossielenzaal.
Veranderingen
Vele overwegingen hebben een rol gespeeld in de
keuze van die veranderingen. De geschiedenis van de
‘uitstallingen’ in het muséum, zoals vermeld in de
jaarverslageri, catalogi en gidsen, is echter de
belangrijkste inspiratiebron geweest. Ingrijpende
veranderingen, zeker in Teylers Museum, vragen om
een goede motivatie en verantwoording. In dat
verband is het goed om vast te stellen dat het idee,
dat er in de 200-jarige geschiedenis van het muséum
nog nooit wat veranderd is, op een misvatting berust.
Het begon al bij de uitbreiding omstreeks 1885 toen
delen van de collectie uit het oude muséum naar de
nieuwe vleugel werden verplaatst De electriseer-
. machine bijvoorbeeld verhuisde van de Ovale Zaal
naar de nieuwe instrumentenzaal. Het blok mergel
met de Mosasauruskaken, de eerste aankoop door
directeur Martinus van Marum (1784-1837) voor het
muséum in 1784, stond op zijn kant in vitrine 28b in
de ‘Groote Steenenkamer’, vermoedelijk de latere
Aquarellenzaal. Voor het nieuwe muséum werd om
dit pronkstuk een prächtig meubel gemaakt en
opgesteld bij de ingang van de Tweede Fossielenzaal,
waar nu de schédelcollectie van professor Dubois
wordt getoond.
Alle veranderingen in de collectie paleontologie-
mineralogie zijn te reconstrueren aan de hand van de
oude catalogi van de 1 9de-eeuwse conservator dr T.C.
Winkler (1861-1897), waarin hij eigenhändig de
wijzingingen noteerde. Het aanzien van het ‘Nieuwe
Museum’ is door Winkler het moofët beschreven in
zijn Gids voor den bezoeker van 1887.
Het feit dat alles zo keurig was vastgelegd, beperkte
zijn opvolger prof, dr Eugène Dubois (1898-1940) in
zijn activiteiten. Naast het uitprepareren van fossielen,
en het opstellen van de schedelvitrines heeft hij
weinig in de opstelling veranderd. Dubois heeft vooral
zorggedragen voor de verklärende teksten in de
vitrines. Deze teksten werden in 1926 opgesteld door
mevrouw M. Lobry-de Bruyn en zijn door Dubois
grondig geredigeerd. De meeste van deze teksten
liggen nog steeds in de vitrines en zijn nauwelijks
aangepast.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft conservator
dr C. Beets (1940-1943), later directeur van het
Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden, af
en toe de collectie geïnspecteerd en er vooral voor
gezorgd dat de oorlog weinig blijvende sporen heeft
nagelatèn.
De Tegelen-vitrine
In 1946 werd dr C.O. van Regieren Altena
(1946-1979) aangesteld als conservator van het
Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet. Hij ging met
voortvarendheid aan de slag.
Dubois had tijdens zijn conservatorschap een zeer
belangrijke collectie van gewervelde dieren uit de
Klei van Tegelen bijeen vergaard. Veel stukken kocht
hij aan van groeve-arbeiders, andere waren afkomstig
van legaten en schenkingen. In het museum was voor
al deze objecten geen plaats en daarom waren veel
van deze fossielen ongenummerd opgeslagen in
houten kisten in het pakhuis. Van Regteren Altena
was al in 1948 begonnen de door Dubois verzamelde
objecten te nummeren, waarbij hij assistentie kreeg
van dr DA. Hooyer, conservator van de Collectie
7 Plattegrond van de
fossielenzalen met
overzichtvande
behandelde vitrines.
8 De Tegelen-vitrine in . Dubois van het Rijksmuseum van Natuurlijke
de Ovale Zaal, Historie in Leiden. Ook mevrouw dr Antjè
1950-1988. Z ieo o k Schreuder, de assistente van Dubois aan de
hetgewei van het Universiteit van Amsterdam, heeft hem met haar
Grote hert van Tegelen. enorme kennis van de fauna van Tegelen terzijde
gestaan.
Al de belangrijke stukken waarop wetenschappers
waren gepromoveerd zoals pater dr J.JA. Bernsen
(1927), mevrouw dr A Schreuder (1928) en mevrouw
dr C.E. Kunst (1937) moesten natuurlijk worden
tentoongesteld.
Nu stond er op de huidige plaats van het
31-toonsorgel na de oorlog een grote vitrine met een
collectie archaeologica, een legaat van een zekere heer
Munnix. Die collectie werd overgedragen aan het
Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Zo kwam er
plaats vrij voor een van de belangrijkste fossielen-
collecties van Teylers Museum. Waarschijnlijk heeft
deze Tegelen-vitrine daar gestaan tot de bouw van het
Fokker-orgel in 1930. De Tegelen-vitrine is toen
verplaatst naar de Ovale Zaal.
Entomologisch Congres
De naam Tegelen-vitrine zou het misverstand kunnen
wekken dat daarin alleen fossielen uit de Klei van
Tegelen werden uitgestald. In werkelijkheid werden
daar ook andere Pleistocene zoogdieren getoond die
al door Winkler waren geëxposeerd. Deze fossielen
lieten een lege piek achter in andere vitrines.
De grote vitrine, genummerd vu, vu en ix, in de
Tweede Fossielenzaal was tijdens het conservatorschap
van Winkler nog geheel gewijd aan de
Mosasaurus en de grote schildpad (Allopleuron) van
Maastricht. Vitrine vu kwam vrij nadat deze collectie
was uitgedund. Daarin werden in 1931 de vissen van
Monte Bolca geplaatst. Zij moesten, in eerste instantie
tijdelijk, in de zijvitrines 10 t/m 12 plaatsmaken voor
een collectie fossiele insekten uit het Carboon,
afkomstig van het Geologisch Bureau in Heerlen,
tegenover de wereldberoemde insekten van
Solnhofen in de zijvitrines 7 t/m 9.
In 1951 werd namelijk te Amsterdam het Negende
Internationale Congres voor Entomologie gehouden.
Op 19 augustus van dat jaar stapten zo’n 45
wetenschappers afkomstig uit zestien landen Teylers
Museum binnen voor een aandachtige beschouwing
van de fossiele insekten. Meerdere leden van dit
gezelschap hebben later delen uit die collectie
bestudeerd. Na het congres heeft Van Regteren
Altena de ruimte die vrij kwam in de zijvitrines 10
t/m 12 benut om een uitgebreid overzicht te maken
van de fossiele insekten van Solnhofen. Daarbij
trachtte hij elke Vierkante centimeter te benutten.
Overvol
De grootste verandering in de Eerste Fossielenzaal
moet in 1933 hebben plaatsgevonden. Voor dat jaar
bestonden de glasplaten nog uit één stuk glas. De
enorme platen konden alleen met behulp van vier
man van de vitrine worden gelicht. De wanden van
blank eikenhout waren ongeschilderd en de bodem
was grijs. In dat jaar werden de wanden gebroken wit
geschilderd, werd er papier op de bodem gelegd en
de glasplaten in drie stukken gesneden. De leggers
werden ook in dat jaar gemonteerd. Dit alles
gebeurde met de bedoeling om de vitrines licht en
toegankelijk te maken voor een minder overvolle
presentatie.
Uit alle vitrines, ook uit die van de Ovale Zaal,
werden objecten verwijderd. Uit de vitrines met
steenkoolvarens (vitrine 111) werd zeker eenderde deel
weggenomen. Het thema van de vitrines werd echter
gehandhaafd, waardoor de Gids voor den bezoeker van
Winkler na honderd jaar nog heel goed bruikbaar is.
De vitrines rechts in de Eerste Fossielenzaal (vitrines
v en vi) zijn echter bijna geheel veranderd.
Veranderingen in de eerste zaal
Vitrine v toonde vöör 1935 vier onderwerpen:
olifanten, de zeekoe, Dinomis en de zoogdieren van
Pikermi. In 1933 bleven alleen de olifanten over. De
zeekoe, Halitherium schinzi uit het Bekken van Mainz
en Dinomis, een subfossiele loopvogel uit Nieuw
Zeeland, werden naar de laden verhuisd. De
zoogdierfossielen van Pikermi kregen daardoor,
aangevuld met die van het eiland Samos, een veel
ruimere plaats toebedeeld in vitrine vi.
Deze vitrine, met de fossiele vissen van Steinheim en
Cirin, moest daarvoor geheel worden ontruimd. De
vissen van Steinheim waren, net als die van Monte
Bolca, eerst naar vitrine vu verhuisd. Wellicht uit
esthetische overwegingen werden ze later toch naar
de laden overgebracht.