
1 J.P . Houel,
Scbijnparing van de
olifanten Hans en
Parki te Parijs,
(Histoire naturelle des
deux éléphans m âle et
fem elle, Parijs 1 803,
p l 15) •
►
2 Aart Schouman, De
menagerie van prins
W illeni V op Het
K leine L oo te
Voorburg, aquarel
1787. (Fondation
Custodia, c o ll F. Lugt,
Parijs)
Vele Europese vorsten waren verzamelaars van kunst
en rariteiten. Sommigen hadden naast opgezette of op
alcohol bewaarde dieren 00k een menagerie met
exotische, levende have. Zo’n voorloper van een
dierentuin, inclusief naturaliënkabinet, werd in 1756
bij Het Kleine Loo te Voorburg aangelegd door
prinses Anna, de weduwe van Willem IV ten behoeve
van haar zoon Willem V. Vanwege de onlusten als
gevolg van de patriottenbeweging verhuisde hij in
1786 naar Het Loo te Apeldoorn, waar 00k zijn
dierentuin in afgeslankte vorm werd gevestigd. Van
hieruit vond negen jaar later het transport naar
Frankrijk plaats.
Als directeur van de menagerie (1756) en het kabinet
(1771) werd Amout Vosmaer (1720-1799) aangesteld,
die zelf 00k een fraaie verzameling naturalia bezat.
Vosmaer verkocht zijn verzameling aan prinses Anna
en vulde deze collectie aan met talrijke schenkingen
van levende en dode dieren. Deze exotische dieren
waren voornamelijk afkomstig uit Zuid-Oost Azië,
Zuid-Affika en tropisch Zuid-Amerika. Dit waren de
gebieden waarmee Holland in die tijd nauwe
handelsbetrekkingen had en waarvan de gouverneurs
de dieren aan Willem V cadeau deden. Zo ontstond
een verzameling van grote wetenschappelijke
betekenis vanwege de vele zeldzame, vaak tot dan toe
onbekende diersoorten.
De meest uitvoerige bron over de menagerie te
Voorburg is Vosmaers boek Natuurkundige beschryving
eener uitmuntende verzameling van zeldsaame gedierten,
bestaande in Oost- en Westindische viervoetige dieren,
vogels en slangen, iveleer leevend voorhanden geweest
zynde, buiten den Haag op het Kleine Loo van Z.D.H. den
Prins van Oranje-Nassau, 00k wel bekend als Regnum
animale, dat tussen 1766 en 1804 in 34 afleveringen te
Amsterdam verscheen. Vosmaer beperkte zieh hierin
bewust tot de beschrijving van tot dan toe onbekende
of nagenoeg onbekende diersoorten.
Een tweede belangrijke bron vormen de meer dan
honderd tekeningen en aquarellen van de kunstenaar
Aart Schouman die van 1753 tot aan zijn dood in
1792 in Den Haag woonde. Naast het merendeel van
de illustraties voor Vosmaers boek, vervaardigde hij
een groot aantal tekeningen van uitheemse dieren die
hij levend in de menagerie of opgezet in het kabinet
te Voorburg zal hebben gezien. Een deel van de
oorspronkelijke tekeningen voor het boek is voor de
sytematische dierkunde van groot belang omdat het
afbeeldingen betreffen van nieuw beschreven
diersoorten. Wanneer het oorspronkelijke dier,
waarop de nieuwe beschrijving is gebaseerd (het
holotype), verloren is gegaan, is de afbeelding van dit
exemplaar (het ieonotype) van extra groot
wetenschappelijk belang.
Enkele ‘beroemde’ dieren uit de stadhouderlijke
3 Titelpagina van verzameling zullen hieronder uitvoeriger besproken
Vosmaers worden.
Natuurkundige
Beschrijving eener De apen in de menagerie en het kabinet (soms
Uitmuntende museum genoemd) waren vertegenwoordigd door
verzameling van soorten uit Oost-Azie, Xndia, Ceylon, Afrika en
Zeldsaame Gedierten, Zuid-Amerika. Er waren kroonapen uit Java, een
ookwelRegnurn leeuwaap van Ceylon, zogenaamde groene apen met
animale genoemd, lange staarten van Kaap de Goede Hoop en een
Amsterdam 1804. kapucijnaap van Suriname. Zeer bijzonder was de
(Anis Bibliotheek, grote plompe lori uit Bengalen, door de beschrijving
Universiteit van van Vosmaer voor het eerst in de wetenschap bekend.
Amsterdam) Op een schilderij van Schouman op Huis ten Bosch is
n a t u u r k u n d ig e b e s c h r t v in g
E E N E R
U I T M U N T E N D E V E R Z A M E L I N G
V A N
ZELDSAAME GEDIERTEN,
Beftaande in
- OOS T - E N JE E S T 1 N D 1 S C U E
V IE R V O E T IG E D IE R E N , V O G E L E N e n S L A N G E N ,
Weleer leevend vooitunden geweest zyndc, buiten den H ia g , op het K L E I N E
L O O ven Z. D. H . den Prins van O R A N J E - N A S S A U ,
A.
D O O R
V O S M A R,
In zyn leven R a a d van Z . D . / / . , Directeur der Vorfielyke N a tu u r . en
Konst - Kabinetten en Diergaarden , L id der Keizerlyke Académie ,
en Correspondent der Koninglykc Académie der JVetenfchappen
van P a r y s , L id der Koninglyke Académie van M a d r id ,
van het Zeeuwsch GenootJ'chap te Vlisfingen, en
van de Holl. Maatfchappye te Haarlem.
Met naar 't leven Getekende cn Gccouleurde Afbeeldingen,
r e A m s t e r d a m ,
J. B. E L W
M D C C C I V.
B Y
nog een bonte maki of vari uit Madagaskar te zien. De
grootste bekendheid kreeg de orang oetan uit Borneo,
het eerste exemplaar dat in 1776 levend Europa
bereikte.
Voor die tijd waren alleen dode exemplaren in
Holland bekend, In 1770 en 17 7 1 kreeg de beroemde
arts en zoöloog Petrus Camper (1722-1789) van de
Verenigde Oostindische Compagnie enkele goed
geconserveerde orang oetans toegezonden. Na
uitgebreid onderzoek hield hij over de anatomie van
het dier en de relatie tussen de mens en de mensaap
een voordracht waarin sprake was van ‘de
Voortreffeleykheid der menschen boven alle andere
dieren en derzelver vergelyking met den Orang
Outang’. Ook Vosmaer ontving exemplaren op sterk
water, zoals in 1773 van de heer Van der Parra,
gouverneur van Batavia, en een jaar later twee dieren
van de heer Van Hogendorp, ook van Borneo.
Zeer belangrijk voor de Studie naar deze ‘redeloze
schepzelen’ was de komst van een levend exemplaar
op 29 juni 1776 in Holland, verzonden door de
onderkoopman G. Hemmy uit Batavia. Deze
vrouwelijke orang oetan van Borneo was gevangen op
verzoek van Arnout Vosmaer, die het dier direct na
aankomst in zijn woning onderbracht en het daar een
maandlang verzorgde en bestudeerde. Zijn
beschrijving uit 1778 van het gedrag van dit dier is
een voortreffelijk werkstuk dat tot in deze tijd zijn
waarde heeft behouden. Over haar eetgewoonten
laten we graag Vosmaer zelf aan het woord.
‘Zij at genoegzaam alles wat men haar aanbood. Haar
gewoone spijs was brood, wortelen, inzonderheid
geele peen, alle vruchten, vooral Aardbesien; maar
bijzonder was zij gesteld op het Aromatique als
pietercelie-wortel of pietercelie. Zij at ook gekookt of
gebraaden Vleesch en Visch. Zij was, gelijk andere de
andere Aap-soorten zijn, geen liefhebster van Insecten
te eeten. Haar eens een groote Spin en groote Vlieg
geevende, beet zij die dood, en als proevende, smeet
zij die weg. Ik gaf haar eenen levenden Vogel, een
Musch, zy nam het touwtje, ’t welk om de poot van de
Vogel gebonden was, doch zij schrikte als hij begon te
vliegen. De Musch, te ruuw door haar behandelt, beet
haar in den arm, waarvan zy insgelijks schrikte en zeer
gevoelig scheen. Eindelijk neep zij hem dood, plukte
eenige veeren uit het lijf, beet er in en proefde het
vleesch, doch smeet hem ten eersten weg. In de
Diergaarde, en reeds zeer ziek zijnde, heb ik haar
eens, zeer weinig, raauw vleesch zien eeten, doch met
geen blijk van smaak. Een raauw Eij aan haar
geevende, beet zij er een gat in en zoog het met veel
smaak uit. Volgens bericht van de Kaap had zij aldaar
eens eenige potten met verf leeg gegeeten, waardoor
zij zeer ziek wierd, doch door het ingeeven van een
flesch zoeten olij, en eenige klijsteeren, herstelde zij
zeer schielijk. Gebraaden vleesch en visch at zij zeer