
Amsterdammers pörtretteert) werd echter Nicolaüs
de Jonghe als de meest in aanmerking körnende
kandidaat gezien.3
Thans blijkt deze hypothese inderdaad juist; een door
Nicolaüs de Jonghe als protonotarius apostolicus
gewaarmerkt stuk draagt een zegel, met een wapen
dat identiek is met die op de tekening (een geopende
hand met uitgespreide vingers boven een liggende
halve maan).
Het zegel op de jubileumaflaat van 1651
Het officiele stuk met het zegel van Nicolaüs de
Jonghe wordt bewaard in het Rijksarchief Utrecht.4
Omdat de inhoud ervan enig idee geeft van het toch
wat schimmige vak van een ‘pauselijk schrijver’ wordt
op deze tekst nog wat nader ingegaan. Het manuscript
betreft een afkondiging door paus Innocentius X van
de ‘jubileumaflaat’, met speciale (soepele)
voorwaarden ten behoeve van de katholieken in de
Noordelijke Nederlanden. Zo’n jubileumaflaat kon als
stelregel gedurende elk zevende jaar van een
pontificaat worden verdiend door pelgrims die de
hoofdkerken van Rome bezochten. De paus had
echter vernomen dat Noordnederlandse katholieken
strenge overheidsstraffen riskeerden, wanneer zij zieh
nu naar Rome begaven. Daarom bood hij hen de
mogelijkheid om de speciale jubileumaflaat via
kerkbezoek en rozenkransgebed in een
voorgeschreven aantal in eigen land te verdienen.
De tekst, namens de paus opgesteld door
kardinaal-staatssecretaris Panzirolo, ging in eerste
instantie waarschijnlijk naar nuntius Fabio Chigi te
Keulen, om ter officiele afkondiging vervolgens naar
de coadjutor/aartsbisschop Jacobus de la Torre, die in
Brussel verbleef, te worden doorgestuurd. De tekst
ervan werd door ‘pauselijk schrijver’ Nicolaüs de
Jonghe overgeschreven; de kopiist besloot met de
zinssnede: ‘Concordat cum originali quod infra
scriptus attestor’ (ik verklaar plechtig dat hetgeen
hierboven geschreven is overeenstemt met het
origineel). Daarna werd de tekst door De Jonghe in
lak met zijn wapen gezegeld. Daaronder kwam
vervolgens het lakzegel van Jacobus de la Torre, de
‘tweede man’ in de hierarchie van de Hollandse
Zending.
Sinds 1640 was deze coadjutor van de meestal in
Utrecht verblijvende apostolisch vicaris Philippus
Rovenius. In 1647 kreeg hij daarnaast de rang en titel
van ‘aartsbisschop van Efese’. Vanaf 1649 verbleef De
la Torre echter noodgedwongen in Brussel, nadat hij
bij het toedienen van het vormsel in het
Zuidhollandse Zijdewind door de overheid was
betrapt en ternauwernood ontsnapt. Onderaan de
tekst van de jubileumaflaat bevestigt hij dat Nicolaüs
de Jonghe gerechtigd is om de jubileumaflaat over te
schrijven: ‘E t nos hünc Nicolaum de Jonghe esse
Protonotarium Apostolicum et Presbyterem Diocesis
Harlemensis ac J.U.Lic. haneque eius esse manum
testamur. Brux. 22 Aprilis 16 5 1. Jacobus A Ephesmus’.
(En wij getuigen dat deze Nicolaüs de Jonghe
protonotarius apostolicus is en priester uit het bisdom
Haarlem en Licentiaat in de beide rechten, en dat dit
stuk door hem geschreven is. Te Brussel, 22 april
16 5 1, Jacobus aartsbisschop van Efese.)
De afkondiging van deze aflaat veroorzaakte onder de
meest prominente Noordnederlandse séculière
geestelijken enige tweespalt. De pauselijke
veronderstelling (dat katholieken gerechtelijke straffen
riskeerden wanneer zij vanwege het jubileum naar
Rome reisden) was namelijk volkomen uit de lucht
gegrepen. O f de thuis te verdienen jubileumaflaat
geldigheid had was nu namelijk de vraag. Die twijfel
werd verwoord door Leonard Marius, die
tegelijkertijd pastoor van het Amsterdams begijnhof,
aartspriester van Amstelland en 00k nog proost van
het Haarlems kapittel was. Apostolisch vicaris
Rovenius in Utrecht nu reageerde korzelig en
verbaasd op de gerezen twijfel; natuurlijk was de
aflaat geldig, al was het misschien wel raadzaam alleen
een Nederlandse samenvatting ervan te publiceren.5
Marius bleef echter zo beducht voor een reactie van
de Nederlandse overheden dat hij de Keulse nuntius
Fabio Chigi (de latere paus Alexander VII) nog
schriftelijk om nader advies vroeg.
Nicolaüs de Jonghe
Temidden van een krachtenveld in ontwikkeling — zo
vlak na de Vrede van Münster moesten alle partijen
duidelijk nog hun nieuwe plaats vinden — fungeerde
Nicolaüs de Jonghe dus als ‘pauselijk notaris’. In 16 5 1
reeds als ‘protonotarius apostolicus’ werkzaam, was
hij, nogslechts ca. 25 jaar oud, al jong in deze
waardigheid benoemd, wat op protectie van
hogerhand wijst. Het getekende portret door Cornelis
Visscher uit 1654 werd dus zeker niet, zoals ooit
gesuggereerd,6 door de voorgestelde besteld vanwege
het verkrijgen van genoemde waardigheid. Hij bezat
die immers al in 16 5 1! De la Torre bezat toen een
kanunnikaat bij de Dom van Xanten; het is öpvallend
dat blijkens De la Torre’s verslag van 1656 Nicolaüs
de Jonghe toen 00k zo’n Xantense prebende genoot.7
In het naschrift van De la Torre op het manuscript
van de jubileumaflaat van 16 5 1 wordt De Jonghe
priester van het bisdom Haarlem genoemd. In een
lijst van Noordnederlandse seculieren naar
verblijfplaats, opgesteld in october 1654, vermeldt De
la Torre hem onder de zeven Amsteidamse pastoors
in wier vaste taak nog niet is voorzien.8 Dit gegeven
verschaff ons de zekerheid dat de betrokken
geestelijke, van wie in het verslag van 1656 wordt
gesteld dat hij ‘vaak in Amsterdam aanwezig’ is, al in
1654 in deze stad woonachtig was en daar dus door
stadgenoot Cornelis Visscher kan zijn geportretteerd.
$ Zegel met het wapen Dankzij recente informatie van dr Udo Grote,
van Nicolaüs de Jonghe beheerder van het museum, schatkamer en archief
op jubileumaflaat van van de St. Victor te Xanten, kan over de persoon van
1651. (Rijksarchief Nicolaüs de Jonghe toch nog wat meer biografica
Utrecht) worden vermeld. In het handschrift ‘Successio et
nomina canonicorum Xantensium’,9 een lijst
kanunniken vanaf 1500 tot in de ipde eeuw, blijkt te
staan opgetekend dat het (eerder vermelde)
kanunnikaat van De la Torre op 24 april 16 5 1 werd
overgedragen aan ‘Nicolaus de Jonghe ä Rodingh
sacerdos amstelrodam. diocesis harlemmensis’. Daarna
vervolgt het manuscript met de mededeling dat De
Jonghe in 165 7 werd aangesteld tot ‘officiaaP
(rechtsgeleerd assistent) van de aartsdiaken van het
kapittel van Xanten. Voor de invulling van de taak
van ‘officiaal’ nu zal De Jonghe wel te Xanten hebben
moeten resideren zodat zijn definitief vertrek uit
Amsterdam op dat jaar kan worden gesteld.
In 1667 maakte De Jonghe zijn testament dat in het
archief van het stift van St. Victor nog bewaard
wordt,10 en overleed nog datzelfde jaar op 9
november. Waar hij geboren en getogen was, blijft
vooralsnog onduidelijk; mogelijk duidt de toevoeging
‘ä Rodingh’ achter zijn naam echter op een herkomst
uit Reding (of Rödingen) in Luxemburg.
Binnen de gelederen der Noordnederlandse
seculieren behoorde Nicolaüs de Jonghe tot de
geletterden. Zijn pauselijke rang ontving hij op
jeugdige leefüjd, de afronding van zijn kennelijk
glanzend verlopen Studie in de beide rechten moet
daaraan direct zijn voorafgegaan. O f speelde protectie
van de (gemakkelijk te bei'nvloeden) apostolisch
vicaris De la Torre hierbij een belangrijke rol?
Kennelijk was De Jonghe, mede dankzij het
kanunnikaat te Xanten, redelijk bemiddeld, wat blijkt
uit zijn fraaie portret op perkament dat hij door
Cornelis Visscher liet vervaardigen. Hierop poseert hij
als een vroom maar vooral als een geleerd geestelijke.
Van deze vroomheid getuigt het gebaar van de
rechterhand (‘Dextre’!) op de hartstreek, waarmee de
liefde tot God tot uitdrukking wordt gebracht; een
persoonlijker element vormen de inkpot en pen
rechts onder (het ‘gereedschap’ van een ‘protonotarius
apostolicus’), waarachter in de schaduw het staande
crucifix, standaard-element op portretten van
katholieke geestelijken, nauwelijks opvalt. Tot de
standaard-ingrediénten bij pastoorportretten van
Cornelis Visscher behoren de draperie en de pilaster
op de achtergrond. Dergelijke coulise-achtige
elementen die de geportretteerde grandeur verlenen
ontleende de maker aan zijn leermeester Pieter
Soutman, die in het atelier van Rubens had gewerkt.
Een vanitas-element (portretten van geestelijken
dienden nu eenmaal idealiter niet hun ‘gloria’ maar
hun ‘memoria’) vormt de opvallende barst in de
hardstenen pilaster. Men leert eruit dat alles vergaat
en wegzinkt. Dat gebeurde dus 00k met de identiteit
van de door Cornelis Visscher getekende
‘protonotarius apostolicus’, die echter thans weer een
naam heeft.
Paul Dirkse
Noten
1) Schölten, H.J., Catalogue Raisonné des Dessins, Musée
T eylerà H aarlem, Haarlem 1904, p. 175.
2) Vriendelijke mededeling van de heer M. Plomp,
Teylers Museum, d.d. 14/10 /198 8.
3) Dirkse, P., Cornelis de Visscher en de Iconografie
van het Noordnederlands Pastoorsportret, in:
‘Nederlandse Portretten’ {Leids Kunsthistorisch
Ja a rb oekV III/1989), Den Haag 1990, p. 276/277.
4) Rijksarchief Utrecht, archief o b c inv. 10 2 ;
J. Bruggeman, Diarium Litterarum o b c toegang iv,
(Utrecht 1982) p. 6 17 .
5) Romeinsche Bronnen voor den K erkelijken Toestandder
Nederlanden I (R.G.P. 77), uitgegeven door dr J.D.M.
Cornelissen, ’s-Gravenhage 1932, p. 823.
6) Dirkse op cit. (noot 3), p. 276.
7) De R elatio ’van Jacobus de la Torre, uitgegeven door
A. van Lommel s.j., Archief van het Aartsbisdom (a a u ),
deel x/xi (1883/1884); dl. xi p. 139.
8) Romeinsche Bronnen voor den K erkelijken Toestandder
Nederlanden I I (R.G.P. 84), uitgegeven door dr R R .
Post, ’s-Gravenhage 19 4 1, p. 46.
9) Bistumsarchiv Münster, Aussenstelle Xanten,
Stiftarchiv Xanten H 17a, fol. 68 (v).
10) Stiftarchiv Xanten, signatuur ‘Testamente’, T io-
no. 73.