
4 ïjsgezichtmet
molen, olieverfop
paneel, 47 x
(Rijksmuseum,
Amsterdam)
van Levende Meesters in Rotterdam van 1852 de
volgende jubelende uitspraken ondokte: ‘Brr! wat is
het daar bar en koud. Hoe snerpend giert de wind
längs de bevrozene vlakte en heeft hij haar
schoongeveegd van de sneeuw, die hier en daar weer
als stof opdwarrelt; hoe vast en glad is die oppervlakte
zelve, zoö dat ge geneigd waart er de kracht van te
beproeven; hoe strijden die mensen met koü en wind,
hoe spannen ze hunnen krachten in om een weldadig,
en warm thuis te bereiken.’14
Frank van der Velden
Noten
1. Aan dit album werd reeds eerder aandacht
geschonken: R.E. Jellema, De winter van Andreas
Schelfhout (1787-1870). IJsgezichtjes uit het album
van een hoogbejaard kunstenaar, in: Teylers Museum
Magazijn, 14 (1987), pp. 1-4.
2. R van Eijnden en A. van der Willigen, Geschiedenis
der Vaderlandscbe schilderkunst, sedert de helft d er X V III
eeuw, III, Haarlem, 1820 (fotografische herdruk,
Amsterdam, 1979), p. 277; J. Immerzeel, De Levensen
werken der H ollandsche en Vlaamsche Kunstschilders,
Beelhouwers, Graveurs en Bouwmeesters, van het begin der
vijftiende eeuw tot heden, III, Amsterdam, 1843, p. 64.
3. [Anoniem], Album van Hollandsche en Belgische Kunst
schilders opgedragen aan H.M. de Koningin der
Nederlanden, Den Haag [1844].
4. Rijksprentenkabinet Amsterdam, Vraagpunten
Immerzeel, Andreas Schelfhout, 26 juni 1847;
A.M.E.L. Hoogenboom, De stand des kunstenaars. De
p ositie van kunstschilders in Nederland in de eerste helft
van de negentiende eeuw, (dissertatie), Utrecht, 19 9 1, p.
180.
m [Anoniem], Kunstkronijk, 1 1 (1830), p.82
6. G.H. Marius, De H ollandsche schilderkunst in de
negentiende eeuw, Den Haag, 1903; J. Knoef, Van
romantiek tot réalisme, Den Haag, 1947.
7. De begeleidende publikatie werd mede mogelijk
gemaakt door Leslie Smith Gallery bv., Wassenaar.
8. B.C. Koekkoek, Herinneringen en mededeelingen van
een landschapschilder, Amsterdam, 18 4 1 (fotografische
herdruk Schiedam, 1982), p. 242-243.
9. Het album werd door Teylers Museum aangekocht
op 3 april 1870 (Teyler Archief 703/19; 340/97).
10. Van twaalf composities in het album zijn nagenoeg
identieke schilderijen o f zelfstandige tekeningen
bekend (in enkele gevallen beide). Verder speurwerk
zal ongetwijfeld nog meer overeenkomsten aan het
licht brengen. Voorts wijken vele composities in het
album slechts zeer weinig van vergelijkbare andere
getekende o f geschilderde voorstellingen af. Schölten
noteert met betrekking tot de tekeningen: ‘pour les
tableaux du maître.’ {Musée Teyler à H aarlem. Catalogue
raisonné des dessins des écoles française et hollandaise,
Haarlem, 1904, p. 320.)
1 1. Het paneel in Teylers Museum is afgebeeld in:
Teylers Museum M agazijn, 14 (1987), afb.4 (zie noot 1).
12 . Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. A 112 7 .
13 . Veiling A. Schelfhout, Den Haag (J. Bervoets),
26-30 juli 1870, nr. 291.
14. A.N.P.G ., De tentoonstelling in Rotterdam in
1832 , in: Kunstkronijk, 13 (1832), p.79.
Een p o r t r e t v a n IMicolaiis de Jonghe
(1 6 25 /26 -1 667) getekend in 1654 door
Cornel is V isscher
Van een van de fraaiste 17de-eeuwse portretten uit de collectie van Teylers
Museum, een tekening in zwart krijt door Cornelis de Visscher uit 1654, was
tot op heden de identiteit van de voorgestelde onbekend. Door het
afgebeelde wapen te traceren, kon onlangs achterhaald worden wie de
geportretteerde was.
Een onbekende geestelijke
De catalogus tekeningen (Franse en Nederlandse
School) in Teylers Muséum, in 1904 samengesteld
door H.J. Scholten, vermeldt de tekening onder nr. 33
als ‘Portrait d’un ecclésiastique’.1 De beschrijving
vervolgt ‘Représenté assis, vu jusqu’aux genoux, dirigé
légèrement vers la gauche, regardant de face, la tête
couverte d’une calotte. Il porte une toge à manches
ouvertes, garnies de brandebourgs. La main droite sur
la poitrine, le bras gauche posé sur un livre qui se
trouve sur une table, à côté d’un encrier et d’une
plume. Plus en arrière, un crucifix devant un pilastre,
dont le côté de face porte les armoiries; une main
5 Cornelis Visscher,
Portret van Nicolaüs
de Jonghe, zwart krijt
en zwarte inkt op
perkament, 1654,
32 b x 2 2,5 mm.
(Teylers Museum)
appaumée au-dessus d’un croissant, l’écu surmonté
d’une tête de chérubin, sommée d’un chapeau
d’évèque. Au-dessous de l’écu: Dextre. Dans la main
sont dessinées deux haches croisées. A gauche, une
draperie relevée et dans le haut, au fond: Aeta 28.
Pierre d’Italie, sur parchemin. Signé: C. Visscher fecit
1634. H., 3 1 7; L., 232.’ Ofschoon niet iedereen paraat
zal hebben dat met ‘brandebourgs’ tressen worden
aangeduid, is toch direct duidelijk dat Scholten de
tekening zorgvuldig en ter zake beschrijft
De herkomst wordt niet vermeld. Volgens een notitie
van J.Q. van Regieren Altena zou de tekening
afkomstig zijn uit de collectie C. Ploos van Amstel die
op 3 maart 1800 te Amsterdam werd geveild. Onder
*C 8’ zou het toen als portret van ‘R. Junius’ zijn
verkocht maar aangezien op de verso-zijde Ploos’
Stempel en handschrift ontbreken, is dit tamelijk
dubieus.2 Wei opmerkelijk is dat ‘Junius’ de Latijnse
equivalent is van een naam als ‘De Jong’.
Slechts wat betreff één detail is de beschrijving van
Scholten feitelijk onjuist, namelijk waar gesproken
wordt van de bekroning van het wapen door een
‘chapeau d’évèque’. De tekening toont een hoed met
aan weerszijden telkens v ijf afhangende kwasten, wat
in de regel inderdaad op een bisschop duidt. Geen
enkel element op het portret wijst daar echter verder
op. Nu waren 00k lagere geestelijken in sommige
gevallen gerechtigd tot het voeren van tien kwasten;
hun wapen werd dan gedekt door een zwarte
prelatenhoed (‘galerus niger’).
In de Noordelijke Nederlanden waren alleen
‘protonotarii apostolici’ (geestelijken met de rang van
‘pauselijk schrijver’) gerechtigd zo’n wapen te voeren.
Hun taak bestond eruit in voorkomende gevallen
pauselijke besluiten af te schrijven en te verbreiden.
Naast het voeren van bövengenoemd wapen mochten
zij een violette toog dragen (behalve wanneer zij zieh
in Rome bevonden), een ‘rochet’ (kort ‘bisschoppelijk’
koorhemd) en een prelatenbonnet (‘byretus’).
Afgaande op het verslag van apostolisch vicaris
Jacobus de la Torre uit 1636, bestemd voor Rome,
waren er in de Republiek toen tien geestelijken met
die rang, allen seculieren. Zij worden met naam,
standplaats, universitaire graad (licentiaat o f doctor in
de rechten) en soms met nog wat specifieke
bijzonderheden vermeld. De voorgestelde op de
tekening van Cornelis Visscher was (zoals uit het
vervolg zal blijken) zo’n ‘protonotarius apostolicus’.
Omdat de hier geportretteerde geestelijke in 1634 28
jaar oud was, vallen direct al acht van de tien uit de
lijst van De la Torre vanwege hun (veel hogere)
leeftijd af. Van de resterende twee (Jacob Renesse de
Baer te ’s-Gravenhage en Nicolaüs de Jonghe te
Amsterdam) was het geboortejaar niet direct vast te
stellen. Omdat Cornelis Visscher in 1634 van
Haarlem naar Amsterdam verhuist (en daar vaak
¿41