
Een ingr i jpende r e s t a u r a l e 1 0
Bij de recente restauratie van de voorgevel van Teylers Museum is gebruik
gemaakt van ambachtelijke methoden gecombineerd me t technisch
geavanceerde impregnatietechnieken. De ingrepen zijn qua textuur en kleur
naadloos ingepast in het bestaande, verweerde gevelbeeld. Voor het
ongeoefende oog is de restauratie dus nauwelijks waarneembaar, maar de
consolidatie van dit monument is zowel in constructieve zin als in zijn
beeldaspecten voor lange tijd gewaarborgd.
Beknopte bomvgeschiedenis
In 1877 schrijft Teylers Stichting ter gelegenheid van
haar eerste eeuwfeest een prijsvraag uit voor de
uitbreiding van Teylers Museum. Geen van de
achttien inzendingen kan in de ogen van Directeuren
genade vinden. Wel wordt de geveltekening van de
Weense architect Chr. Ulrich voor / j j jj jf aangekocht.
Het ontwerp wordt echter opgedragen aan J.L.
Springer, de zoon van de Amsterdamse stadsarchitect
W. Springer. Het cont(r)act met Springer wordt
verbroken als blijkt dat hij de ontwerpen niet tijdig
kan leveren, waarop de afgevaardigde van
Directeuren, L.P. Zocher, alsnog naar Wenen reist om
Ulrich te bewegen zieh met het ontwerp te belasten.
Binnen vijf dagen schetst hij een twintigtal Varianten
yan de voorgevel, die de Stichting bij voorkeur ziet
8 VoorgevelTeylers uitgevoerd in ‘italiaansche renaissance stijl*. Ulrich
Museum naar het heeft zieh in hoofdzaak en tot in detail
ontwerp van Chr. geconcentreerd op de voorgevel; voor het eigenlijke
Ulrich, 1878. (foto architectonische werk tekent de Haarlemse architect
G.Th. Delemane, ca. A. van der Steur jr.
1978) In mei 1878 worden de verbeterde ontwerpen van
Ulrich goedgekeurd en wordt door hem een
gipsmodel van de voorgevel vervaardigd. De
aanbesteding van de gevel vindt plaats in november
1879 maar valt te duur uit. Directeuren besluiten tot
een nieuwe inschrijving waarbij gekozen wordt voor
minder kostbare bouwmaterialen; een keuze die ruim
honderd jaar later een diepgaand herstel noodzakelijk
maakt!
Stijl en symboliek
De uitbreiding speelt zieh af in een tijd waarin het
burgerlijk zelfbewustzijn, gestimuleerd door een
expanderende economie en een ongetemperd
vooruitgangsoptimisme, zieh manifesteert in een
nieuwe gebouwentypologie. In de ‘burgerpaleizen’
zoals concertzalen, musea, stations, postkantoren,
bibliotheken etc., wordt via decoratieprogramma’s
veelvuldig verwezen naar het roemrijke vaderlandse
verleden. De uitvoering geschiedt bij voorkeur met
stijlmiddelen uit het klassieke ideoom, maar is in
geestelijke en materiele vorm ver verwijderd van zijn
oorspronkelijke organische samenhang. Het
tempelfront blijft de belichaming van het het hoogste
gezag en goed, maar daarnaast dienen zieh nieuwe
bouwvormen aan waarin gezöcht wordt naar een
‘nationale stijl’ en waarin aarzelend gebruik gemaakt
wordt van moderne materialen.
De stijl die Ulrich voor de gevel hanteert, wordt
meestal gerelateerd aan zijn grote Weense tijdgenoot
Gottfried Semper. Ulrich heeft 00k inspiratie geput
uit andere museumontwerpen van zijn tijd. Het
centrale gedeelte wordt gevormd door het
vooruitspringende middenrisaliet waarin het
tempelfront gecombineerd wordt met een
triomfboogmotief. De (wan)verhouding met de schaal
van de omringende bebouwing is evident; het is een
typisch voorbeeld van imponeerarchitectuur.(afb. 8)
De decoratie is een ode aan Pieter Teyler van der
Hulst: het legt de nadruk op het samengaan van
kunsten en wetenschappen. Dit heeft vorm gekregen
in zuiver sculpturale elementen zoals het wapen van
Teyler gedragen door griffioenen, de beide
faamfiguren in de zwikken, en de beeldengroep van
Bart van Hoven, ‘Wetenschap en Kunst door Faam
bekranst’. De vier zuilen die het hoofdgestel dragen
zijn voorzien van hoogwaardig beeldhouwwerk:
kapitelen in de composiete orde en hoge basementen
met leeuwekoppen en guirlandes. Daarnaast zien we
min of meer repetatieve elementen zoals consoles,
rozetten, guirlandes en maskers.
Ib ■■ ¡n
Situatie vóór de restauratie
De gevel is geheel opgetrokken uit natuursteen. De
onderbouw bestaat uit Escouzijnse steen, ook wel
stinksteen genoemd. In deze grijsblauwe steensoort
zijn gewoonlijk versteningen van zeelelies ingesloten.
De terugliggende gevelvlakken zijn gevuld met
Oberkirchenersteen uit het bekken van Hannover.
11
9 Gedemonteerde en
afgehesen kapiteel.
D uidelijk zichtbaar is
het contrast tussen
verweer.de en gave
onderdelen. (foto O.
Brix, 1992)
Deze fijnkorrelige zandsteen die grijsgeel uit de
groeve komt, verweert licht naar bruingrijs.
Oorspronkelijk was de bovenbouw van het
middenrisaliet, waar zieh het voornaamste
beeldhouwwerk bevindt, gedacht in Schots graniet.
De hoge prijs van dit materiaal en vooral de moeilijke
bewerkingsgraad voor beeldhouwers heeft geleid tot
een tweede keus: Udelfanger. Deze geelgroene
zandsteen uit de omgeving van Trier is in de tweede
helft van de 19 de eeuw veelvuldig toegepast, vooral
bij restauraties. De steen verkleurt zwart. Het gebruik
van de steensoort werd ondermeer gepropageerd
door P J.H. Cuypers. Gebleken is dat de betreffende
groeve in de 1 9de eeuw voornamelijk nog inferieure
banken bevatte, waardoor de steen nauwelijks
geschikt was als bouwmateriaal. Het gesteente is zeer
windgevoelig en doorschoten met leemlagen. Deze
sliklagen kunnen zeer diep uitspoelen; tevens is leem
vochtgevoelig waardoor de steen kapotgedrukt kan
worden. Kenmerkend voor de verschijningsvorm van
Udelfanger is dat puntgave gedeelten voorkomen
naast volledig verweerde stukken. De meeste
restauraties uit de i9de eeuw met Udelfanger zijn
inmiddels vervangen.
Vöör de restauratie van de museumgevel (1989-1993)
was het verval in de bovenbouw sterk toegenomen.
Sommige gedeelten van het beeldhouwwerk waren
totaal uitgespoeld.(afb. 9) Ook waren talloze minder
fijnzinnige reparaties zichtbaar. De balusters op de
bovenbouw zijn in de jaren zestig door een. sterk
contrasterende steensoort vervangen.
Eerste fase
Door de architect J. Smidt is een restauratieplan
opgesteld waarbij op een gedetailleerde geveltekening
alle te herstellen onderdelen in cijfer- en lettercodes
met bijbehorende omschrijvingen aangegeven zijn.
Ook de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de
Dienst Monumentenzorg van Haarlem waren
intensief bij de restauratie betrokken.
De eerste restauratiefase (1989-90) beperkt zieh tot de
linker- en rechtertravee. De uitvoering is in handen
van steenhouwerij Wessels uit Marken-Binnen en
bestaat primair uitöhet weghakken van aangetaste
steen en het aanhelen met een speciale
modelleermortel (z.g. Jahnmortel) die zorgvuldig op
kleur gebracht moet worden.(afb. 10) Het vinden van
de juiste kleurnuance vergt veel vakmanschap; de
eenheid van de gevel en van het natuurlijke
verweringsproces mag niet verstoord worden door
een afwijkend ‘vlekkenpatroon’. Zonodig wordt in de
mortel ook de frijnslag van de oorspronkelijke
steenbewerking nagebootst. Puristen zullen dit een
falsificerende ingreep vinden, maar het is
verdedigbaar daar het de de visuele samenhang van
het object vergroot. Overigens is restauratie met
modelleermortel een boetseertechniek en dus vreemd
aan de oorspronkelijk toegepaste
steenhouwerstechniek. Het is echter de enige
mogelijkheid om dergelijke grootschalige projekten
aan te pakken. Een nadeel is dat de mortel alleen
hecht op ruw behakte gezonde steen, zodat veel
authentiek materiaal verloren gaat.
Tweede fase
In 1991 wordt het restauratieplan voor het
middengedeelte nader uitgewerkt. Hierbij is naast de
steenhouwer ook de beeldhouwer J. van Ipenburg
betrokken. De begrenzingen van de weg te hakken
steen worden nauwkeurig vastgesteld. Uitgangspunt is
om de ingrepen tot een minimum te beperken.
Gedeelten die weliswaar aangetast zijn, maar waarvan
het beeid nog goed leesbaar is, vallen buiten de
restauratie. Van herhaalde bouwkundige elementen
zpals consoles en rozetten worden mallen gemaakt om
in een latere fase aangetast materiaal door afgietsels te
kunnen vervangen.
Begin 1992 wordt door de beeldhouwer en de
Rijksdienst een gewijzigde werkwijze voorgesteld,
namelijk om de balustrade, de kapitelen en de
basementen duurzaam te conserveren door middel
van volledige impregnatie met methylmethacrylaat.
De steen wordt tot in de kern verstevigd met
kunststof; dit vergroot de samenhang en stopt verdere
erosie. Aangezien de impregnatie een fabrieksmatig
proces is, moeten de diverse onderdelen