
io Index van de uiterlijke vormen ervan, zoals dichtmaten en
Nederlandstalige Ilia s inrichting. De klassieke regels worden niet afgeschaft,
in proza, bet winnende maar er komt wel meer ruimte voor een vrijere
antwoord van De interpretatie van die regels en voor de persoonlijke
Bosch op deprijsvraag inbreng van de maker: *(...) er zyn geene regelen te
van 1784 bepaalen voor die onbekende kunst, welke op ’t
(Verb. TTG VI, papier overbrengt de kracht onzer denkbeeiden, en de
Haarlem 1778). hette [hitte] onzer gewaarwordingen.’ (p. XVI)
NA AMEN v a n CODEN e s CODINNEN,
MANNEN en VROUWEN,
bcneveos de ehara&ers, daaden
van zasmigea.
lotgm llea
p zoæmigen.
ÏV S » » w»r voor een • gaikersd Saat bereits.
ÄintiiHTU, hL JJ. ■
*Acü-,--. 10!.
Acei/hnemtl, c jc . AcèîSa, <1! sriiEfc^an ontftokiB, $.
m n ! :ip. maw
| ! ' 3 d e j » : Kjm ge»
$9. vmgr Patcocms
ttEMf-dc •- ■: •mfxp» et’:
184. de vsro Parocfoi ■ • Ja grants dBjefferid ¡»tksspcM,
hekJctd, s<o. tegesft voi
tmed f e a ftr y d , 740. doo d f >-
tor, vf4. retfet frVtoWfptiet
¿an, (iesüciii cJaraétef, Sj.
' üjS. IjS.
ä jj>
, ä. r.. 'i1' > " i D l«
. r. vsn Tydei",
* ¿mt Agstacntesa
A t a m , d ot» Diomede*
De in 1784 uitgeschreven prijsvraag tot ‘het leeren
kennen der ouden, inzonderheid Homerus’ leverde
een verhandeling op die bekroond werd met een
gouden medaille; weer was Jeronimo de Bosch de
auteur. Deze verhandeling is opgedeeld in 24 boeken
waarin de complete Ilias van Homerus behandeld
wordt. Uit het archief van Teylers Tweede
Genootschap blijkt dat De Bosch eerst slechts enkele
boeken aan het Genootschap stuurde. Pas na het
günstig oordeel van de leden completeerde hij de
behandeling van de Ilias en zond de overige boeken
na. In deze verhandeling betoogt De Bosch, dat
Nederlandse dichters niet beter kunnen doen dan
zieh te vormen naar de beste en uitmuntendste
voorbeelden die het oude Griekenland en Rome
hebben voortgebracht. Maar 00k hier pleit hij weer
voor vrije navolging, omdat dat meer effect heeft dan
het nauwkeürig in acht nemen van zelfs de beste
regels. Hij moedigt de Nederlandse dichter aan om de
waarheid en deugd te omhelzen door een voorbeeld
te nemen aan Homerus, die het vermögen bezit de
zaken schilderachtig voor te stellen. Wat De Bosch
vooral in Homerus waardeert is dat deze door zijn
beschrijvingen van omstandigheden in het verhaal bij
de lezer de illusie weet te wekken dat het hier een
wäre geschiedenis betreft in plaats van ‘verdichtseien’.
Uit het stuk blijkt uiteindelijk dat De Bosch niet
zoveel waarde hecht aan de waarschijnlijkheidseis, die
in de i7de en in het begin van de i8de eeuw nog
buitengewoon kenmerkend was voor de poëzie. Het
Tweede Genootschap was zeer ingenomen met deze
verhandeling. In de voorrede van de publikatie wordt
gewezen op de uitgebreidheid, de goede volgorde van
behandeling van het onderwerp en de nette
schakeling van de 24 boeken. Tevens vond het
Genootschap dat de Stelling, een voorbeeld nemen
aan de Grieken en Romeinen, zeer uitvoerig bewezen
Het onderwerp van 1799 betrof de invloed die de
dichtkunde zou hebben gehad op de beschaving van
het menselijk verstand. Het resultaat van deze
prijsvraag waren twee bekroonde verhandelingen. Tot
de bekroning van beide inzendingen werd eenparig
besloten door de leden van het Tweede Genootschap,
ditmaal onder leiding van Josue Teyssedre l’Ange.
Dieterich Tiedemann werd bekroond met de gouden
medaille. Aangezien De Bosch natuurlijk niet altijd
kon winnen kreeg hij ditmaal een zilveren.
Tiedemann, hofraad van de prins van Hessen en
hoogleraar in de wijsbegeerte te Marburg, deelde zijn
verhandeling in twee delen in. Het eerste behandelt in
tien hoofdstukken den Invloed der Dichtkonst op de
beschaving van het verstand voor de uitvinding der
Schryfkonst’. In het tweede wordt in zes hoofdstukken
‘den Invloed der Dichtkonst op het verstand
na de uitvinding der Schryfkonst’ behandeld. In het
eerste deel legt hij uit dat bij alle Volkeren de weg
naar de beschaving van het verstand gebaand wordt
door de dichtkunst. Zij leert en onderricht, zij
stimuleert de fantasie en de verbeeldingskracht. Naast
de verständige persoon die de dichter dient te zijn,
moet hij 00k beschikken over beeidende Vermögens
en moet hij de gelegenheid krijgen die naar eigen idee
en inzicht uit te werken in zijn poezie. Ook
Tiedemann stelde zieh dus vrijer op ten opzichte van
de classicistische doctrine. Naast deze uitgebreide
verhandeling met een wetenschappelijk karakter is de
verhandeling van De Bosch beknopter. Deze maakt
ii Titelblad van het, geen onderscheid tussen de periode van de spreektaal
samen met de en die van de schrijftaal. Beiden zijn het erover eens
bekroonde dat de ontwikkeling en beschaving van de mensheid
verhandeling van N.G. te danken zijn aan de dichtkunde, die namelijk
van Kämpen, anoniem stimuleert tot het verwerven van kennis. Dat is
volgens hen dan ook het belangrijkste van de
dichtkunst, zij dient ter lering, niet ter vermaak,
verhandeling’(Verb. waarmee het belang dat er in deze verlichte periode
TTGXV, Haarlem aan onderwijs werd gehecht duidelijk onderstreept
1807). wordt.
F R A G M E N T
V E R H A N D E L I N G
T 0 T A T f OO R D O P D E V R A C E ,
BETREFFENDE DE LOTGEVALLEN DER
DICHTKUNST, ZOO ONDER DE MEES.T-
BEKENDE OUDE ALS HEDENDAAG-
SCHE BESCHAAFBÊ VOLKEREN.
E E N E N ONGENOEMDEN SCHRIJVER,
Omler de Zinfpreuks
Nil ¿aiciu» est. t>*ne qmm »¡mit* teuere
Edite docirìiiA fspiemam (èmpia ftren».
bveMKtt».
H« welk wegen* efoe onvolledigbeüi niet kon medeüßgen naar
dfin pr§s, «nà»r, als bmttende cet» uitgewetkt ftuk m a dea
gang der Dichtkunst bij de Grieken ten tijde huaoet be-
fchaafdheid, door D1RECTBUREN en LEDEN
van TEYLERS STICHTING h waardig
gekeurd om bndèr banne uitgegtvea werken
opgenmnen tc worden.
beschaafde Volkeren’. Nicolaas van Kämpen werd
bekroond met de gouden medaille. Deze auteur heeft
veel werken op zijn naam staan met voornamelijk
aardrijkskunde, geschiedenis en Nederlandse taal- en
letterkunde als onderwerp. In 1829 werd hij benoemd
tot hoogleraar in de Nederlandse letterkunde en
vaderlandse geschiedenis te Utrecht. In zijn
bekroonde verhandeling stelt Van Kämpen drie eisen
aan een dichter: Ten eerste moet een dichter belezen
zijn en in Staat zijn de voorwerpen uit zijn omgeving
te kunnen beschrijven. Daarnaast moet de dichter
kennis hebben van de natuur en van zijn natie. Ten
derde moet hij het vermögen bezitten om van het
ongeregelde een schoon geheel te vormen, hij moet
een kunstgevoel bezitten. Dat dit kunstgevoel
essentieel is mag blijken uit het volgende citaat waarin
Van Kämpen zieh uiterst negatief uitlaat over de
dichter en schrijver Jan Vos. Hij betreurt het dat Vos
‘de navolging der Ouden, de verligste weg ter regeling
van het zoo onmisbare kunstgevoel, geheel overtollig
keurde en als slaafsch verwierp (...). Vos kleefde, zyn
geheele leven door, de verderfelyke dwaling aan, dat
de Natuur, aan zieh zelve overgelaten, te vrijer,
onbelemmerder en grootscher werkt. Van daar die
tallooze onverstaanbaarheden, winderige
opgeblazenheid en belagchelyke overdryvingen, welke
men in zyn voornaamste Treurspel Aran en Titus
vindt.’ (p. 387) Van Kämpen stelt zieh vervolgens de
vraag of beschaving van verstandelijke Vermögens niet
nadelig is voor het dichtvermogen. Enerzijds noemt
hij het nadelig, zelfs schadelijk, omdat het verstand
zorgt voor de verdwijning van de verbazing over het
wonderbare der natuur. Anderzijds beschouwt hij
kennis als nuttig, omdat beschaving inzicht geeft in de
‘nadere ontwikkeling van de onderscheidene
dryfveeren van het menschelyk hart, welke in eene
geregelde Maatschappy duizend gelegenheden
hebben door onderlinge aanraking in botsing te
komen, en dus tafereelen te doen ontstaan, welke voor
den Zeden-, Toneei- en Heldendichter de
belangrijkste Stoffe opleveren.’ (p. 10)
Na de verhandeling van Van Kämpen volgt er in
dezelfde band een anonieme verhandeling; de
identiteit van de auteur blijkt ook niet uit het archief.
Door de onvolledigheid van zijn verhandeling kon hij
niet meedingen naar een prijs, maar omdat het een
uitgewerkt stuk betrof over de dichtkunde bij de
Grieken keurde men het wel waardig om in de
Verhandelingen te worden opgenomen.
Ook de prijsvraag van 1804 legt de relatie tussen
dichtkunde en de beschaving van het volk. E r werd
gevraagd naar een ‘Geschiedkundig onderzoek
omtrent de lotgevallen der dichtkonst onder de
meestbekende zoo oude als hedendaagsche
We zijn nu toe aan de bespreking van de zesde
bekroonde verhandeling. Alexander Francois Sifflé,
een advocaat uit Middelburg, reageerde op de
prijsvraag van 1823 en won goud. Aan deze bekroning
ging echter heel wat geharrewar vooraf. Verscheidene
leden schrijven Van Marum, de voorzitter van het
Tweede Genootschap, over hun ongenoegen met deze