
8 Geer Steyn, Brecht,
1978
10 Jannes Limperg
Het Nederlands
Openluchtmuseum,
198 7
9 Franciska Weinberg,
voorontwerp
TweehonderdJaar
Teylers Stich ting 1978
Een hoorzitting leidt tot feile discussies. Moet een
penning een memorerend karakter hebben of slechts
een interpretatie? Er zijn opmerkingen dat mooie
penningen altijd bestaansrecht hebben en dat
commerciele dingen te verafschuwen zijn. Anderen
stellen dat hun voorkeur uitgaat naar penningen met
een vrij ontwerp en liefst uitgevoerd als gietpenning
‘van mensen die bezig zijn met peningen’. Het
kunstenaarstumult zorgt ervoor dat 1970 voor de
Vereniging een zinvol jaar werd.
In 1973 kwam een einde aan de samenwerking met
Koninklijke Begeer, die in toenemende mate als
hinderlijk, overbodig en door de meeste medailleurs
als een gedwongen winkelnering werd ervaren. Vanaf
nu mochten ze voortaan zelf hun gieter kiezen. Dat
gebeurde voor het eerst met de ‘Vondelparkslaper’
van J.H. Joma.
Na deze enerverende gebeurtenissen gaat de
Vereniging zieh opmaken om het vijftig jarig bestaan
te vieren. Maar voor het zover is, geeft ze in 1974 de
gietpenning ‘Le Couple’ van Fons Bemelmans en als
tweede de ‘Leidse Universiteit’ van Ek van Zanten uit.
Het jubileumjaar 1975 kent hoogtepunten met de
tentoonstelling ‘50 jaar Vereniging van Penningkunst’
in de Zonnehof te Amersfoort en exposities van
penningen te Almelo, Haarlem en Gouda. Tot de
hoogtepuinten behoort 00k de zilveren
jubileumpenning naar ontwerp van Paul Grégoire en
uitgevoerd in een slingergietprocedé, uitgegeven in
een cassette tesamen met een door Eric Claus
geschreven boekje over het gieten van penningen.
Na het doven van de kaarsjes zet de Vereniginig haar
activiteiten voort. Het blad De Geuzenpenning,
versehenen sinds 1951, transformeerde in 1976 tot De
Beeldenaar. Het is een tweemaandelijks orgaan met
munt- en penningkundig nieuws, dat de leden van de
Vereniging voor Penningkunst ontvangen. In 1978 is
een enquete gehouden onder de leden van de
Vereniging. Driekwart van hen bleek de penning
primair als kunstvoorwerp te zien, in plaats van
herdenkingsstuk.
Er zijn nog heel wat geslaagde penningen uitgebracht
sinds 1973. Ze zijn allemaal op de
zomertentoonstelling 1991 in Teylers Museum te zien.
Het zij mij vergund tot slot een van de sinds 1973
versehenen verenigingspenningen naar voren te halen.
Het is de in 1979 uitgekomen gietpenning ‘200 jaar
Teylers Stichting’, naar ontwerp van Francisca
Weinberg. Een eerbewijs aan Pieter Teyler van der
Hulst, in 1778 de grondlegger van deze Stichting en
penningverzamelaar bovendien. Ingewijden herinnert
de penning eveneens aan de sinds de oprichting van
de Vereniging daterende verbondenheid van Teylers
Stichting als lid en donateur.
[Deze bijdrage is een door de redactie sterk verkorte
versie van de geschiedschrijving der vereniging door
Dr. F.J.M. van Puijenbroek.]
Teyle rs Mo s a s a uru s of de opkoms t van de
p aléontolog ie
Elk fossiel vertelt een verhaal. Het vormt een momentopname uit de
geschiedenis van het leven op aarde, en zoals we ons uit geschreven
archiefmateriaal een beeid kunnen vormen van het leven van onze
voorouders, zo kunnen we uit het fossiele bodemarchief een idee krijgen van
de levensvormen die in eerdere geologische tijden de aarde bewoonden. De
fossielen van Mosasaurus in Teylers Museum verteilen zo een verhaal over
het leven in de Krijtzee, zo'n zestig miljoen jaar geleden. Maar de
mosasaurusbeenderen verteilen nog een tweede verhaal, zoals trouwens alle
fossielen in Teylers Museum. Hier blijkt weer eens dat we te maken hebben
met een 'museum van een museum', want dat tweede verhaal is een episode
uit de 'geschiedenis van de geschiedenis', oftewel een episode uit de
geschiedenis van de paleontologie.
Teylers mosasaurusfossielen hebben zelfs aan de wieg gestaan van de
paleontologie, de wetenschap die zieh bezighoudt met de historische
ontwikkeling van het aardse leven. Ze werden ontdekt in een tijd — eind
achttiende eeuw — dat de paleontologie de Status van een zelfstandige
discipline kreeg, met haar eigen doelstellingen, methoden en werkwijzen. En
ze werden in die jaren tot de paradepaardjes van die succesvolle nieuwe
discipline gerekend. Over dit wetenschapshistorische verhaal zal ik hier iets
verteilen.
1 1 De mosasaurus in Walvis o f krokodil?
Teylers Museum De eerste vondst van mosasaurusfossielen werd
gedaan in de Maastrichtse St. Pietersberg, in 1766, en
het betrof hier fragmenten van de onder- en
bovenkaak van het dier. De stukken kwamen eerst in
het bezit van een verzamelaar, J.B. Drouin, maar
werden in 1784 door Martinus van Marum
aangekocht voor Teylers Museum. Ze vormen nu nog
steeds de pronkstukken van de Haarlemse
mosasauruscollectie. Een tweede belangrijke vondst,
een bijna complete schedel, werd in 1770 gedaan door
de chirurgijn J.L. Hoffmann. Dit stuk werd in 1794, na
het beleg van Maastricht, door de Franse troepen
geconfisceerd en afgevoerd naar het Musée d’Histoire
Naturelle in Parijs, waar het nog steeds te bezichtigen
is. Rond 1800 volgde een derde grote vondst, nu niet
in de St. Pietersberg, maar in Sichern, een dorpje ten
zuidoosten van Maastricht. Het ging om een grote
verzameling wervels, die in 1805 eveneens naar Parijs
verdween.
Wat dacht men nu van deze opzienbarende vondsten,
die al snel intemationaal de aandacht trokken? In
Maastricht hield men het beest voor een krokodil van
een niet nader aangeduide soort. De beroemde
medicus en vergelijkend anatoom Petrus Camper
dacht er echter anders over. Hij kocht verscheidene
stukken van de Maastrichtse verzamelaars en bracht
00k een bezoek aan Maastricht. Hierna kwam hij tot
de conclusie dat er geen sprake was van een krokodil,
maar van een walvis van een onbekende soort. Dit was
een merkwaardige misser voor iemand van Campers
reputatie, maar het was waarschijnlijk juist die
reputatie die ervoor zorgde dat de walvistheorie
algemeen werd aanvaard. Martinus van Marum nam
het idee bijvoorbeeld klakkeloos over.
Maar na enige tijd kwam er toch verzet. De Duitse
natuuronderzoeker J.F. Blumenbach vroeg zieh in
1797 af of het niet toch om een krokodil ging. Twee
jaar later sloot de Franse geoloog B. Faujas de St.
Fond zieh bij hem aan. Petrus Camper was inmiddels
overleden, maar zijn zoon Adriaan Gilles nam het
voor hem op. In het jaar 1800 begon Camper junior
aan een nauwgezet onderzoek van de
mosasaurusfossielen om het gelijk van zijn vader voor
eens en altijd te bewijzen.
Althans, dat was zijn bedoeling toen hij zieh aan de
Studie zette. Al snel moest hij constateren dat de zaak
ingewikkelder was dan hij had gedacht: er waren wel
duidelijke verschillen te zien tussen het Maastrichtse
fossiel en de hedendaagse krokodillen, maar de
verschillen met de walvissen waren zo mogelijk nog
groter. Niemand, kortom, had het beest tot dan toe
correct geïdentificeerd.
We weten vrij nauwkeurig hoe de jonge Camper zijn
onderzoek aanpakte en hoe zijn mening over de
mosasaurusfossielen veranderde. Hij correspondeerde
in die tijd namelijk met George Cuvier, de beroemde
Parijse vergelijkend anatoom. Cuvier was 00k hevig in
fossielen geïnteresseerd en probeerde een complete
inventaris van de op dat moment bekende fossiele
gewervelde dieren op te stellen. Met Camper wisselde
hij informatie uit over de stukken in hun beide
verzamelingen, en zo kwam Camper ertoe om Cuvier
stap voor stap van zijn vorderingen in het
mosasaurusonderzoek op de hoogte te houden.
In een brief van Camper aan Cuvier uit augustus 1800
lezen we dat Camper, tot zijn eigen verbazing, had