
Titellijst Verh. TTG 1781-1866:
natuurwetenschappen
i (1781)
M. van Marum, Natuurkundige verhandeling over de
gephlogisteerde en gedephlogisteerde luchten,
in (1785)* .
idem, Beschryving eener ongemeen groote
electrizeer-machine, geplaatst in Teyler’s Museum te
Haarlem, en van de proefheemingen met dezelve in ’t
werk gesteld. (Nederlands en Frans)
iv (1787)*
idem, Eerste vervolg der proefneemingen, gedaan met
Teyler’s electrizeer-machine. (Ned. en Fr.)
vni (1790)
F.X. Burtin, De algemeene omkeeringen, welke de
aarde aan haare oppervlakte ondergaan heeft, en over
de oudheid van onzen aardkloot. (Ned. en Fr.)
ix (1795)*
M. van Marum, Tweede vervolg etc. (Ned. en Fr.)
x (1798)*
idem, Beschryving van eenige nieuwe of verbeterde
chemische werktuigen, behoorende aan Teyler’s
Stichting, en van de proefneemingen met dezelve in ’t
werk gesteld. (Ned. en Fr.)
x i i i (18 0 4 )
J.D.O. Zylius, Verhandeling over den tegenwoordigen
Staat der natuurkennis van de waterachtige
verhevelingen des dampkrings. (Ned. en Duits)
xvi (1809)
A. van den Ende, Redevoering over de belangrykheid
en nuttigheid van de beoefening der natuurkunde
voor den mensch als mensch.
G. Bakker, Redevoering over de betrekkingen
tusschen de natuurlyke geschiedenis der dieren, en
derzelver ontleedkundige beschouwing.
J. Nieuwenhuis, Geschiedkundig onderzoek over den
uitslag der gemaakte toepassingen van
bovennatuurkundige grondbeginsels.op de
natuurkunde.
xvin (1814)
D.G. Kieser, Antwoord op de vraag betreffende het
werktuiglijk zamenstel der planten. (Fr.)
xxi (1832)
R. Bernhardi, Verhandeling ter beantwoording der
vrage omtrent hetgeen men thans van geologie
waarlijk wel weet. (Duits)
xxn (1836)
FJ.F. Meyen, Antwoord op de vraag betreffende den
tegenwoordigen Staat van de ontleed- en natuurkunde
der planten. (Duits)
XXIV (1843)
J. Moleschott, Antwoord op de vraag betreffende
Liebig’s theorie der plantenvoeding. (Duits)
De vier met een asterisk aangeduide delen blijven in
dit artikel buiten beschouwing. Het zijn Van Marums
los van enige prijsvraag staande verslagen van zijn
fysische en chemische experimenten.
Literatuur
R. Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschappen Ude
druk; Utrecht 1976), hoofdstuk VII (De chemische
revolutie) en X (Natuur en geschiedenis).
Martinus van Marum. Life and work, vol. I (Haarlem
chapter IV (MvM and the Introduction of
Lavoisier’s Chemistry in The Netherlands), i.h.b. p.
169-176.
idem, vol. I ll (Haarlem 19 71), ch. II (Teylers Tweede
Genootschap) en IV (Prize Competitions of the
HMW).
A. Wiechmann en L.C. Palm red., Een elektriserend
geleerde. Martinus van Marum 1750-1837 (Haarlem
1987), hoofdst. 5 (MvM en de natuurwetenschappen)
en 6 (MvM en de geneeskunde).
H.C.D. de1 Wit, Ontwikkelingsgeschiedenis van de
biologie, deel 2a (Pudoc, Wageningen 1989), VII.25
(Plantenfysiologie en -anatomie omstreeks 1840).
Teyler, Teylers St ichting en het
Haar lemsetekenonderwi js
Toen Viervants ovale museumzaal eind 1782 haar voltooiing naderde,
verzochten directeuren van Teylers Stichting de beide genootschappen
wensen kenbaar te maken 'nopens bijzondere takken van liefhebberij welke
men tot het meeste nut van het algemeen in dezelve konstzaei zoude kunnen
plaatsen'. Martinus van Marum, o.a. lid van het Tweede Genootschap, stelde
voor een kabinet van fossielen in te richten, dat immers in Haarlem ontbrak.
Directeuren gingen akkoord en besloten om naast twee kästen voor fossielen
00k een aantal kästen te bestemmen voor de door het Tweede Genootschap
gewenste fysische instrumenten en modellen. Door Van Marum's
spectaculaire aankopen kon het muséum in 1783 al in beperkte mate geopend
worden voor publiek. In 1784 werd hij aangesteld tot directeur van het
muséum en de bibliotheek. Deze functie was niet door Pieter Teyler voorzien,
integendeel, in zijn testament had hij gestipuleerd dat de zorg voor de
bibliotheek en voor de verzamelingen médaillés, prenten en tekeningen en
voor al wat werd aangekocht, zou berusten bij de bewoner of kastelein van
het fundatiehuis. Deze bewoner moest zijn een kunstschilder of ander
liefhebber van kunsten en wetenschappen. Geen wonder dat er spoedig
conflikten uitbraken tussen de begaafde maar autoritaire Van Marum en de
door Teyler testamentair aangestelde kastelein Vincent van der Vinne.
Ondanks verzoeningspogingen van directeuren nam
Van der Vinne in 1785 ontslag. Een verstrekkend
gevolg van de benoeming van Van Marum, die tot zijn
dood in 1837 aan het muséum verbonden bleef, is het
zuiver natuurwetenschappelijk karakter dat hij aan het
muséum en de bibliotheek verleend heeft. Gelukkig
bleek Wybrand Hendriks, de nieuwe kastelein, in
Staat om in harmonie te leven met de
museumdirecteur. Bovendien werd tijdens zijn beheer
dankzij het gulle aankoopbeleid van directeuren een
prächtige verzameling tekeningen aangelegd.
Doordat de catalogus die Vincent van der Vinne op
verzoek van directeuren heeft samengesteld van de
boeken en liefhebberij en, nagelaten door Pieter
Teyler, verloren is gegaan, vormt de boedelinventaris
de enige summiere bron voor de samenstelling van
zijn verzamelingen. In zijn woonhuis en het buitentje
Lustrust aan het Spaarne hingen ca. 60 schilderijen,
waaronder een geschilderd en een crayonportret van
de erflater, en een aantal prenten, met name een serie
van ‘61 stuks afgezette prenten van juffr. Merian in
vergulde lijsten, beneevens de titelplaat in een
vergulde lijst’. Dit is trouwens de enige keer dat de
naam van een kunstenaar wordt genoemd. In de
achterkamer van zijn woonhuis stond een boekenkast
‘met een menigte van boeken en portefeuilles met
tekeningen en prentkunst.’ In de middenkamer stond
een ‘glad noteboom houte medaillecabinetje, en op
het eikenhouten kamertje nog een kastje met
médaillés. Tenslotte worden nog negental goedgevulde
boekenkasten en diverse kästen met opgezette vogels
en andere liefhebberijen genoemd.
In de huidige verzamelingen is niet met zekerheid aan
te wijzen wat uit Teylers collectie stamt. Al in 1779
werden de opgezette vogels en insecten op sterkwater
verkocht, een groot deel van de bibliotheek, ruim 300
boeken, werd geveild, en in 1782 moest Van der
Vinne een lijst samen stellen van ‘eenige schilderijen
en prenten uit de verzamelinge van deze huize
13 PI XVIII inD.G.
Kieser, Mémoire sur
l'organisation des
plantes (Verh. TTG
XVIII). Links:
opperhuid van de
onderkant van een
varenblad, natuurlijke
grootte. Rechts: idem,
130 x vergroot.
gevonden’, die voor verkoop in aanmerking kwamen.
Hoe het 00k zij,.Pieter Teylers verzameling was die
van een verlichte achttiende eeuwer en wijkt niet af
van die van menige andere welgestelde stadsgenoot
Zijn collectie is te vergelijken met die van de leden
van Teylers Tweede Genootschap, die bij testament
door Pieter Teyler zelf waren aangewezen: Gerrit
Willem van Oosten de Bruyn, Jean la Clé, Johannes
Enschedé, Bernardus Vriends, Johannes Bosch en
Cornelis Elout. Met Teyler zijn enkele van hen in 1771
de initiatiefnemers om te komen tot de oprichting van
een Haarlemse tekenacademie. De meesten
behoorden in 1772 tot de directeuren of honoraire
leden van dit instituut. Na de dood van Teyler in 1778
heeft Teylers Stichting zieh tot ca. 1823 met dit type
kunstonderwijs bemoeid.
De Teekenacademie
De eerste stappen om tot de oprichting van de
Haarlemse Teekenacademie te komen, dateren van
december 1771. Toen ontving het stadsbestuur een
schrijven van liefhebbers en beoefenaars van de
schilder- en tekenkunst onder aanvoering van raad en
burgemeester Elbert Testart. Zij gaven te kennen dat
zij ‘in deze tegenwoordige tijd van Werkloosheid
gaarne willende medewerken tot nut van hunne
Medeburgers en teffens derselver Lust en
bequaamheid in de Oeffeninge van gemelde nuttige
konsten en Wetenschappen helpen bevorderen, al
sedert een geruymen tijd bedagt zijn geweest in
navolginge van de Steden Leijden, Amsterdam, ’s
Gravenhagen en andere plaatsen meer, eene