
9 Pollendiagram van
de Tegelse K lei (naar
Zagwijn, 1963). De
fossielen zijn
voomamelijk
afkomstig uit TC 5.
pollenmonsters te nemen van verschillende dieptes in
een kleilaag, kan men de ontwikkeling van de
vegetatie ten tijde van de afzettingen nauwkeurig
volgen. Een dergelijk onderzoek noemt men een
pollenanalyse. In 1960 verscheen het proefschrift
Aspects o f the Pliocene and Early Pleistocene Vegetation in
the Netherlands van Dr. W. H. Zagwijn. Hierin
versehenen onder andere uitgebreide pollenanalyses
van de groeves in Tegelen, Beifeld en Reuver. In een
later artikel Pollen-analytic investigations in the Tiglian o f
the Netherlands komt hij op basis van pollenanalyses
tot een onderverdeling van het Tiglien. Hij maakt
duidelijk, dat het Tiglien niet een lange warme
periode tussen twee ijstijden is, maar dat er tijdens
deze periode nog grotere en kleinere
klimaatsschommelingen waren. De laag waaruit de
meeste fossielen zijn gekomen werd afgezet tijdens de
TC 5, een van de wärmste perioden van het Tiglien.
Bij de zoogdieren is 00k in de loop van de tijd steeds
meer nadruk komen te liggen op de kleine fossielen.
In dit geval zijn het voornamelijk de kiezen van
muizen en andere knaagdiertjes, die de
wetenschappers bezig houden. Aan het begin van de
jaren zeventig werden tonnen klei gezeefd, op zoek
naar deze fossieltjes. Het resultaat was een gevarieerde
fauna met vijf soorten woelmuis, twee echte muizen,
een eekhoorn, een slaapmuis, vier soorten spitsmuis
en drie soorten mol. Met name de woelmuizen van
het geslacht Mimomys speien een belangrijke rol in de
stratigrafische plaatsing van Tegelen. Diertjes als de
eekhoorn, de bosmuis en de hazelmuis zijn
bosbewoners, en verteilen ons dus iets meer over de
omgeving in het oude Tegelen. Onder de mollen van
Tegelen vinden we twee soorten, die in het water
leven. Deze watermollen leven van allerlei
waterinsekten, maar zullen zeker 00k een
stekelbaarsje op zijn tijd niet versmaad hebben.
Hoe oud is Tegelen?
Paleontologen werken in de regel niet met jaartallen.
Op de vraag hoe oud iets is, zullen zij antwoorden
met de naam van een tijdsperiode. In het geval van
Tegeleil is dit heel simpel, want de Klei van Tegelen is
per definitie afgezet in het Tiglien, de eerste warme
periode tussen de ijstijden van het Pleistoceen. Maar
dit vertelt ons niet, hoelang geleden ons land bevolkt
werd door de dieren, waarvan we de fossielen vinden.
Er zijn twee mogelijkheden om een absolute
ouderdom aan Tegelen te geven. In de eerste plaats
zijn er de radiometrische dateringsmethoden,
waarmee radioactieve elementen uit vulkanische
gesteenten gedateerd kunnen worden. Er zijn geen
vulkanische lagen in de buurt van Tegelen, maar de
vindplaats Le Coupet (Frankrijk), wiens fauna sterk
lijkt op die van Tegelen is op deze wijze gedateerd.
Deze vindplaats is 1,92 miljoen jaar oud.
Deze ouderdom wordt nog eens bevestigd door het
paleomagnetisch onderzoek. Het aardmagnetisch veld
draait van tijd tot tijd volledig om. De magnetische
10 Bovenaanzicht
(kauwvlak)
woelmuiskiezen uit
Tegelen (Mimomys
pliocaenicus).
noordpool wordt dan zuidpool en omgekeerd. In
Sedimenten kan men die richting van het
aardmagnetisch veld ten tijde van de afzetting meten.
In het bovenste gedeelte van de Klei van Tegelen valt
zo een omkering van een ‘reversed’ naar een normaal
magnetisch veld waar te nemen. Dit is het begin van
de Olduvai-periode, die zo’n 1,8 miljoen jaar geleden
begon. Omdat de fossielen net onder dit niveau
gevonden zijn, kan men stellen dat de fossiele flora en
fauna van Tegelen inderdaad circa 2.000.000 miljoen
jaar oud is.
Lars W. van den Hoek Ostende
Literatuur
Bernsen, J.J.A., 1927: The geology o f the Teglian Clay and
its fossil remains o f Rhinoceros. Dissertatie Universiteit
van Amsterdam, 1-108.
Dubois, E., 1904: Over een equivalent van het Cromer
Forest-Bed in Nederland. Versl. Verg. Kon. Akad. v
Wetensch., Wis-en Nat. Afd., 13, 243-251.
Dubois, E., 1905: L’âge de l’argile de Tégelen et les
espèces de Cervidés qu’elle contient. Arch, du Musée
Teyler; Ser. II, 9, 605-615.
Freudenthal, M., T. Meijer & A.J. van der Meulen,
1976: Preliminary report on a field campaign in the
continental Pleistocene of Tegelen (The Netherlands).
Scripta Geologica, 34, 1-27.
Hoek Ostende, L.W. van den, 1989: Het tweehoornig
monster van Fayum. Teylers Magazijn 24, 4-6.
Kortenbout van der Sluijs, G. & W.H. Zagwijn, 1962:
An introduction to the stratigraphy and geology of the
Tegelen clay-pits. Meded. Geol. Stichting N.S., 15, 31-37.
Newton, E.T., 1907: Note relative à des fragments
fossils de petits vertébrés trouvés dans les dépôts
pliocènes de Tegelen-sur-Meuse. Bull. Soc. belge Geol.
Pal. Hydrol., 11, p. 591-596.
Newton, E.T., 1910: Note supplémentaire relative aux
débris fossiels de petits vertébrés trouvés dans les
dépôts pliocènes de Tegelen-sur-Meuse. Bull. Soc. belge
Geol. Pal. Hydrol., 16, Proc. Verb. p. 231.
Newton, E.T., 1913: On the remains of Ursus etruscus
(=U.arvernensis) from the Pliocene deposits of
Tegelen-sur-Meuse. Verb. Geol. Mijnb. Gen. Ned. Kol,
Geol. Ser., 1, p. 249.
Reid, C. & E., 1907: The fossil flora of
Tegelen-sur-Meuse, near Venloo. Versl. A fd Wis. Nat.
Kon. Akad. Wet., u , 583-590.
Reid, C. & E., 1915: The Pliocene Floras of the
Dutch-Prussian Border. Meded. Rijksopsp. Delfst., 6,
Schreuder, A., 1928: Bijdrage tot de kennis van
Conodontes en Trogontherium. Dissertatie Universiteit
van Amsterdam, 1-49.
Theunissen, L.T.G., 1985: Eugène Dubois en de aapmens
van Java. Een bijdrage tot de geschiedenis van de
paleoantropologie. Dissertatie Universiteit Utrecht,
i -301.
Zagwijn, W.H., i960: Aspects of the Pliocene and
Early Pleistocene Vegetation in the Netherlands.
Meded. Geol. Sticht., Ser C-III-1, no. 5, 1-157.
Zagwijn, W.H., 1963: Pollen-analytic investigations in
the Tiglian of the Netherlands. Meded. Geol. Stichting
N.S., 16, 49-69.