Afb. 22. Antonie Gabriel Rente Linsen, De Kleine Houtpoort te
Haarlem, paneel, 50.5 x 63 cm.
digen. Een bij het natekenen wel meer voorkomende prak-
tijk, die evenwel door Jan Goeree in zijn Inleydinge tot de
Algemeene Teykenkonsfweid afgekeurd. ‘Teikenendoor
ruyten is niet om te leeren, maar een ezelsbrug tot gemak,
doch tot groot agterdeel van den Leerling’. Zij die zieh ver-
laten op deze ‘swem-dobbers’ zullen nooit inzien ‘waar in,
en volgens wat goede schikking, de proportioneele aan-
een-bindinge van een schoon beeid, of koppeling van een
ordinantie bestaat; dewijle sy altijd maar stukke en
brokken leeren maken’9.
Behalve door Berckheyde is de poort door talloze andere
kunstenaars in beeid gebracht. Met name in de 18de eeuw,
met haar voorliefde voor topografische afbeeldingen, zijn
de veranderingen aan de poort en haar directe omgeving
goed te volgen. Zo bestaat er in het Haarlemse Gemeente-
archief een tekening van E. Winter uit 1739 waarop de
wildemis rechts van de poort is veranderd in een keurig
tuintje met een gladgeschoren heg aan het water10. Om
daar te komen is tussen de vooruitstekende steunbeer en
het hoofdgebouw een deur met een trapje gemaakt. Ruim
dertig jaar later zijn de spits toelopende punten op de
steunberen afgeplat, zoals te zien is op een gesigneerd en
1771 gedateerd schilderij van Gerrit Toorenburgh (1737-
1785), dat zieh in Jacksonville in Florida bevindt11. Hoe
de situatie er rond de eeuwwisseling moet hebben uitge-
zien is weergegeven op een tekening van Franciscus
Andreas Milatz (1764-1808) in de Collectie Bodel
Nijenhuis te Leiden12; de huizen rechts van de poort zijn
afgebroken, de stenen brug is vervangen door een houten
en de tuin heeft plaats gemaakt voor een boomkwekerij.
Dezelfde boomkwekerij komen we tegen op het schilderij
van de Kleine Houtpoort van Antonie Gabriel Rente
Linsen (1799-1840), dat zieh in Teylers Museum bevindt
(afb. 22)13. Dit werk zal in of kort voor 1830 gemaakt zijn,
aangezien het hoogstwaarschijnlijk in dat jaar op de ten-
toonstelling van Levende Meesters in Amsterdam gehan-
Afb. 21. Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Grote Markt te Haarlem
met een deel van het stadhuis, 222 x 165 mm. (Inv. nr. R 3).
gen heeft14. Het is merkwaardig dat hier weer de huizen
zijn afgebeeld die bij Milatz ca. 1800 reeds waren afgebroken.
Vermoedelijk liet Rente Linsen zieh bij het
afbeelden van de poort inspireren op de 17de-eeuwse
voorbeelden of navolgingen, zoals bijvoorbeeld afb. 19 en
20. Waarom hij dan wel de brug eigentijds weergeeft blijft
een open vraag.
Rente Linsen zal als Schilder tijdens zijn leven niet
bekend geweest zijn. Drie jaar na zijn dood schreef
Immerzeel alleen: ‘Rente Linsen (...) te Amsterdam.
Deze kunstliefhebber bezit eenige fraaije moderne schil-
derijen, waaronder dat van den Ridder Pieneman, bekend
onder den naam van het Afscheid aan de grenzen’15. Hij
wist zijn voomamen noch zijn levensdata te vermelden en
van zijn schildersactiviteiten was hem blijkbaar evenmin
iets bekend of hij vond het niet noemenswaard. Waar-
schijnlijk was hij een amateurschilder. Tussen 1825 en
1836 heeft hij vrijwel elkjaar meegedaan aan de tentoon-
stellingen van Levende Meesters in Amsterdam. Aldaar
hingen tussen 1828 en 1832 vijf gezichten op Haarlemse
stadspoorten: de Kennemer-, de Kleine Hout-, de
Amsterdamse-, de Schalkwijker en de Eendjespoort16.
Stellig is dit de serie poorten die zieh nu in Teylers
Museum bevindt en waaraan de Schalkwijkerpoort
ontbreekt. Daamaast bezit Teylers Museum nog Een
buitenplaats buiten Haarlem en Een Stadsgezicht in
Amsterdam van zijn hand. Deze bijzondere groep schil-
derijen is door de familie Rente Linsen geschonken aan
Teylers Museum.
Het is opmerkelijk dat Rente Linsen ca. 1830 deze
poorten ‘portretteerde’. Het was niet de periode dat men
voor dergelijke monumenten veel oog had. Victor Stuers
schreef zijn ‘Holland op zijn smalst’ pas in 1873. In 1824
waren reeds de Zijl- en Grote Houtpoort afgebroken; in de
laatste zouden muurschilderingen zijn aangebracht door
Jan van Scorel (1495-1562). In 1849 viel de Raamspoort
en in 1866 de Schalkwijker-, de Eendjes- en de Kenne-
merpoort onder de slopershamer. Reeds in 1861 was er
sprake geweest om de Kleine Houtpoort aan een sloper te
verkopen, maar dit kon door tussenkomst van de
Commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschap-
pen voor de overblijfselen der Oude Vaderlandsche Kunst
en het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en de
heren W.J. Hofdijk en J.A. Alberdingk Thijm verhinderd
worden. De twee steunberen werden verbouwd tot wacht-
huisjes voor commiezen. Helaas bleek het slechts uitstel.
Tien jaar later werd namelijk op 23 Oktober 1872 bij de
behandeling van de begroting van de gemeente voor 1873
op voorstel van de Financiele Commissie ‘onverwachts en
bij verrassing’ besloten de Kleine Houtpoort af te
breken17. Zo werd het gebouw op 30 januari 1873 tot
afbraak verkocht aan Johannes Jacobus Homan te
Haarlem voor/ 2075,-. Alleen de onlangs gerestaureer-
de Amsterdamse poort is ontsnapt aan de algehele sloop-
woede van de 19de eeuw.
Het is helaas niet alleen door de beeldenstorm en de
protestantse kerkzuivering dat ons beeid van de 16de
eeuw, de eeuw van Maarten van Heemskerck, zo
brokkelig en onvolledig is.
Michiel Plomp
Noten
1. Cat.Tent., Haarlem, Frans Hals Museum, Leerrijke reeksen
van Maarten van Heemskerck, Den haag 1986; Cat.Tent.,
Amsterdam, Rijksmuseum, Kunst voor de Beeldenstorm, Den
Haag 1986.
2. Theodorus Schrevelius, Harlemias ofte de eerste stichtinghe
der stadt Haerlem, Haarlem 1648, p. 370.
3. Ilja Maria Veltman, Scholarly and moralistic themes in the
work o f Maarten van Heemskerck, diss. Amsterdam, 1977,
p. 17.
4. Ibid., p. 17.
5. H J . Schölten, Musée Teyler à Haarlem. Catalogue raisonné
des dessins des écoles française et hollandaise, Haarlem 1904,
p. 243, R 5.
6. Londen, Arthur Tooth & Son, januari 1930; Hans Schneider,
‘Nederlandsche schilderijen in het Museum Czartoryski te
Krakau’, Oude Kunst III (1917), Oktober, p. 7-8, afb. 6; zie
voor afbeeldingen van beide schilderijen het Rijksbureau voor
Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.
7. Haarlem Gemeentearchief, Historische Atlas, inv.nr. 727; zie
ook Danielle Tillemans, ‘Acht Hollandse topografische gezichten
in het Museum Smidt van Gelder’, Antwerpen (drie-
maandelijks tijdschrift van de stad), nr. 3, 1980, p. 147-148,
afb. 6.
8. Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum (coll. Fodor;
Atlas Splitberger, cat. 1874, nr. 252 en 253); Haarlem, Teylers
Museum (Schölten 1904 (zie noot 5), p. 243, R 3 en R 4); zie
Cat.Tent., Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum,
Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht in de
17de eeuw, Amsterdam 1977, p. 140, 148, nr. 55.
9. W. Goeree, Inleydinge tot de Algemeene Teyken-Konst,
Amsterdam 1697, p. 49; zie voor het onderwerp ‘natekenen’ de
doctoraalscriptie van R.E. Jellema, Het natekenen in de acht-
tiende eeuw in Nederland, Leiden 1986.
10. Haarlem, Gemeentearchief, Historische Atlas, inv. nr. 725;
de tekening is uitgevoerd in penseel in grijs en zwart, en aan de
verso-zijde gesigneerd en gedateerd ( 150 x 205 mm).*
11. Doek, 41 x 43.8 cm; Jacksonville, Florida, U.S.A., Cummer
Gallery of Art; zie voor afbeelding Rijksbureau voor Kunst-
historische Documentatie, Den Haag.
12. Leiden, Universiteits Bibliotheek, Collectie Bodel Nijenhuis,
port. 304, deel III, nr. 9. Op de verso-zijde is geschreven links
onder: ‘Aan de Kleine Houtpoort en nieuwe boomkwekerij’ en
midden onder: ‘F.A. Milatz fecit’.
13. Haarlem, Teylers Museum, schilderijen-inventaris nr. 219;
paneel, 504 x 630 mm; zie ook Cat.Tent., Haarlem, Frans Hals
Museum, Stadsgezicht Haarlem 1750-1850, Haarlem 1977/
78, p. 67, nr. 31b.
14. Lijst der kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche
Meesters, welke zijn toegelaten tot de tentoonstelling van den
jare 1830, [Amsterdam], z.j. nr. 213.
15. J. Immerzeel, De levens en werken der Hollandsche en
Vlaamsche kunstschilders, beeldhouders, graveurs en bouw-
meesters, Amsterdam 1842/43, 3 din., Ill, p. 13.
16. Amsterdam 1828, nr. 272: de Amsterdamse of Spaamwouder-
poort\ Amsterdam 1830, nr. 213: de Kleine Houtpoort, nr. 214:
de Schalkwijkerpoort; Amsterdam 1832: nr. 218: de Eendjespoort,
nr. 219: de Kennemer of Nieuwpoort.
17. C.J. Gonnet, De Wallen en Poorten van Haarlem, Haarlem
1881, p. 21.
Mededelingen
De laatste voordracht uit de cyclus ‘Evolutie een
andere kijk’ (zie hiervoor ook Teylers Magazijn
14, p. 15), georganiseerd door het Mineralogisch-
Paleontologisch Kabinet, zal op dinsdag 19 mei
gehouden worden door prof. dr. A.W. Schwartz.
Deze lezing heeft als titel ‘Chemische Evolutie en
het Ontstaan van het Leven.’
Chemische Evolutie en het O ntstaan van
het Leven
Op de aarde gebruiken alle levende Organismen in
wezen hetzelfde chemische mechanisme om te
leven. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de
soorten, maar biochemisch gezien zijn deze
verschillen niet zo erg groot. Zeer opmerkelijk is
echter het feit dat de genetische code, waardoor
informatie voor de Synthese van eiwitten opge-
slagen wordt in de genen, identiek is aan dat bij alle
bekende Organismen. Nucleinezuren (DNA en
RNA) bevatten de structurele informatie voor de
opbouw en functies van iedere levende cel. Het
DNA zelf doet geen ‘werk’, het slaat alleen
informatie op die vertaald wordt met behulp van
enzymen, die zelf gecodeerd zijn door het DNA.
Zonder die enzymen blijft het DNA ‘dood’, maar
zonder DNA kunnen de enzymen niet gesynthe-
tiseerd worden. H oe is deze kip - ei - toestand ooit
ontstaan? E r is misschien een aanwijzing in het feit
dat de vertaling van informatie in DNA geschiedt
met behulp van relatief kleine RNA molekulen, het
transfer-RNA (tRNA). Volgens een hypothese
waren kleine, tRNA-achtige molekulen de eerste
zelf-reproducerende molekulaire Systemen op de
aarde. Ze waren eerst in Staat alleen voor hun
eigen synthese te zorgen. Pas later is de synthese
van eiweit molekulen ontwikkeld.