gelegen pomp, terwijl het geheel door middel van een
toegangspoort van de openbare weg is afgescheiden (afb.
1 en 2). Sedert de zeventiende eeuw was juist op de
ingangspartij een steeds sterker accent komen te liggen en
Teylers Hofje is hiervan een goed voorbeeld. In het poort-
gebouw zijn de Directeurenvertrekken en de opzichters-
woning ondergebracht. Het interieur van de Directeuren-
kamer is zeer fraai. In het oog springt het schilderij door
Wybrand Hendriks waarop de vijf Directeuren met hun
secretaris en architect zijn afgebeeld. De kamer is rijk
versierd met omamenten, in hout gesneden door Jan
Woortman. Het meubilair werd speciaal voor deze kamer
gemaakt. Aan de andere, veel smallere zijde van het
voorgebouw, is de eenvoudiger woning van de opzichter.
Achter de ingangspartij ligt de rechthoekige binnenplaats,
begrensd door de 24 sobere bejaardenwoningen. De huis-
jes bestaan uit een kamer, van waaruit via de trap de
vroegere voorraadzolder bereikt kan worden, tegenwoor-
dig in gebruik als slaapvertrek. De bewoonsters beschik-
ten destijds over gemeenschappelijke wasgelegenheden,
terwijl een achterpoortje toegang gaf tot het bleekveld. Na
de voltooiing van het hofje in 1787 werd een groot
gedeelte van de binnenplaats met tuinaanleg verleven-
digd. Ook werd als ‘embelissement voor den Couwen-
hom’ een plantsoen aangelegd op het stuk grond tussen de
straat en het Spaame. In 1856 werd het lijkenhuisje
gebouwd.
werden aanvankelijk verboden. De vrouwen werden
verondersteld in alle vriendelijkheid, eendracht en vrede
met elkaar om te gaan en zieh van alle twist, krakeel of
gekijf zorgvuldig te wachten. Indien een bewoonster
iemand onhebbelijk bejegende, lasterde, vloekte of zweer-
de, werd dat beboet. Soms had het inhouding van een
preuve of verlies van ‘hare plaats’ tot gevolg. Overmatig
drankgebruik werd niet getolereerd, bij herhaling werd de
bewoonster ‘met schände van het hof gezet’. Bovendien
was er de verplichting ‘op haar beurt de zieken (te)
bedienen en (te) bewaken’. Met het oog op brandgevaar
mocht niemand ’s nachts in de woning vuur of licht
hebben. De bewoonsters dienden om 10 uur ’s avonds
binnen te zijn. Na dit tijdstip kon men met kennisgeving
aan de opzichter en met betaling van zes stuivers het hofje
betreden. De boetes kwamen ten goede aan de bewoonsters.
Hiermee werden extra uitgaven aan chocolade en
suiker gefinancierd. Bij afwezigheid voor hoogstens drie
dagen was toestemming van de opzichter vereist, bij
afwezigheid langer dan zes weken kon het genot van de
preuves worden ingetrokken. Voorgeschreven was, dat bij
het intreden het testament opgesteld werd, waarbij tevens
de begrafenisregeling werd vastgelegd. Zeer belangrijk
was bij Teyler, dat de bewoonster vrijelijk over haar
bezittingen mocht beschikken. Zij diende echter wel twee
exécuteurs aan te wijzen; dikwijls was een van hen de
opzichter van het hofje.
Voordat het hofje voor bewoning zou worden open-
gesteld, legden de regenten op 30 maart 1787 verschil-
lende voorschriften daaromtrent vast in het Reglement
voor de bewoonsters van Teylers Hofje. Daamaast kwam
er een instructie voor de opzichter, Jacobus Spiering. Zijn
taak was: ‘Het pomphuis, het vertrek voor lijken en de
secreeten schoon te houden’; Directeuren op het Hofje
‘ten dienste te zijn’; ‘de kamer in orde te houden’; ‘de tuin
te onderhouden’; ‘op het hek van de ingang (te) passen’ en
‘het ’s zomers sluiten met het luiden van Poortklokken
deezer Stad.’ Hij werd verder belast met het wekelijks
uitdelen van de preuves en het op de leveranciers letten.
Het regiement voor de bewoonsters, dat vroeger veel meer
de grondwet voor het hofje was dan in later jaren, was veel
uitvoeriger. De regenten stelden zieh in artikel 1 zeer ruim
op: ‘Vierentwintig vrouwen zijnde weduwen of bejaarde
dochters, zullen begunstigd worden met de inwoning en de
preuves’. Over religie wordt, hoewel Teyler doopsgezind
was, niet gesproken en een bepaald geloof is dan ook
nimmer als een voorwaarde voor bewoning gesteld.
De bewoonsters waren verplicht zieh aan tal van bepa-
lingen te onderwerpen. Overtreding werd in het algemeen
bestraft met inhouding van de preuve. Het vuilnis moest
op de aangewezen plaats gebracht worden; wassen en
plassen dienden hetzij ‘binnen hare woning’ hetzij in het
pomphuis te geschieden; de was mocht niet in de tuin
worden gedroogd; bloemen mochten niet worden geplukt;
honden en katten waren niet toegestaan en spionnetjes
Gelukkig waren er een groot aantal voordelen verbonden
aan het verblijf op het Hofje. In de eerste plaats was dat
het vrij wonen. Daamaast werd een weekgeld uitgekeerd,
aanvankelijk 20 stuivers, in 1803 verhoogd tot 30
stuivers, en een aantal uitkeringen in natura. In 1791
bijvoorbeeld, kregen de dames een zak tarwe of één en een
kwart zak rogge, 20 tonnen turf, twee vaatjes boter en 40
pond vlees - naar keuze rund-, kalfs- of schapevlees.
Bovendien kwamen de kosten voor medische verzorging
voor rekening van het hofje. Later werd verplicht dat de
bewoonsters tot het Haarlemsch Ziekenfonds toetraden.
Door Directeuren is in de loop der jaren veel aandacht aan
het wooncomfort van de bewoonsters besteed. Een aan-
tekening op een oud onderhoudsstaatje illustreert dit:
‘Tegen Gods weer en wind kan men zieh niet anders en
beter wapenen dan door te zorgen, dat alles zo hecht en
sterk mogelijk bezorgd en onderhouden wordt’.
Er werden in 1841 kachels gei'nstalleerd en de aanvankelijk
in de hoeken van het hofje geplaatste secreten
werden later vervangen door in de hoek van de kamer
-d o o r een ronde lattenwand afgeschermd - geplaatste
toiletten. In verband met het ‘door looddelen bezwan-
gerde’ regen water werd in 1882 waterleiding aangelegd en
vanaf 1931 werden opengevallen woningen voorzien van
een watercloset. De verlichting bestond op het hofje uit
negen lantaarns met twee pitten en in de woningen uit een
olielampje. Later was er een gaslichtvoorziening, die in
1910 werd vervangen door electrisch licht. In 1937
konden bewoonsters zieh inschrijven voor radiodistributie
en in 1940 werd een alarmschelverbinding tussen de
woningen en het huis van de opzichter aangelegd. De
woningen zijn nu grotendeels aan de eisen van deze tijd
aangepast.
In mei 1787 hadden de nieuwe bewoonsters hun bij loting
aangewezen woningen betrokken. Op 25 maart 1790
vond de plechtige inwijding van het hofje plaats: het werd
gevierd met een feestelijke maaltijd voor de directeuren
met hun dames en enkele genodigden. De bewoonsters
ontvingen een extra toelage van negen gülden, een pond
thee ‘in een blikken doos daartoe gemaakt’, een half pond
stoksuiker, een pond losse suiker, een pond chocolade en
een ‘schellings Confijtkoek’.
Op 25 maart, de geboortedag van Teyler, werden de
bewoonsters van meet af aan tot op de huidige dag
getracteerd op een krentenbrood, vroeger vergezeld van
een fies wijn. De verschillende jubilea van het Teylers
Hofje brachten wat leven in het vrij eentonige bestaan. De
dames werden onthaald op extra-attracties en lazen
gedichten voor. Bij het 100-jarig bestaan boden opzichter
en bewoonsters de regenten een gedenksteen aan, welke
een plaats vond boven de deur naar het kamertje naast de
Directeurenkamer, omgeven door een in stuewerk uitge-
voerde krans van eikenbladeren.
Op 5 mei jl. werd het 200-jarig jubileum met Directeuren
van de Teylerstichting, ‘Hofdames’, Opzichteres, genodigden,
onder wie Mevrouw Mr E.M.A. Schmitz, de
burgemeester van Haarlem, en museumpersoneel gevierd.
Het tweede eeuwfeest vormt de aanleiding tot de
zomertentoonstelling in de bovenzaal van Teylers Museum.
Enerzijds wordt de geschiedenis van het hofje en
haar bewoonsters aan de hand van bouwtekeningen, archi-
valia en voorwerpen belicht. Anderzijds wordt dankzij de
sfeervolle fotoreportage van de hand van de fotograaf
Peter van Mulken een indruk gegeven hoe thans het leven
op het Teylers Hofje is.
Renske Jellema
Noten
1 Voor dit artikel werd grotendeels gesteund op Joh. R. ter Molen,
De Teylers Stichting te Haarlem en haar 18de-eeuwse stichtings-
gebouwen, ‘TE Y LE R ’ 1778-1978. Studies en bijdragen over
Teylers Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest,
Haarlem/Antwerpen 1978, p. 193-204.
Voor een gedetallleerde beschrijvlng van de Directeurenkamer zie
Joh. R. ter Molen, De regentenvertrekken van Teylers Hoije te
Haarlem, Antiek 15 (1980-1981), p. 313-345.
Zie voor de Haarlemse hofjes de tent. cat. Beschermd Bestaan,
Enkele facetten van de geschiedenis van de hofjes in Haarlem,
(Frans Halsmuseum, Vishal) Haarlem 1984-1985.
Afb. 3. Portretvan Newton op 84-jarigeleeftijd. Zwarte kunst-prent
(mezzotint) door J. Faber naar J. Vanderbank.
‘Hypothèses non ß n g o '^ S ik verzin geen
hypothesen
Newtons Principia 300 jaar
‘Daar de Ouden bij het onderzoek van de natuurver-
schijnselen, naar Pappus meedeelt, grote waarde hecht-
ten aan de mechanica, en de nieuwe onderzoekers, na de
substantiële vormen en de verborgen hoedanigheden
verworpen te hebben, de natuurverschijnselen zijn gaan
terugbrengen tot wiskundige wetten, scheen het mij
gewenst in dit werk de wiskunde uit te werken voorzover
zij op de natuurwetenschap gericht is’; zo begint Isaac
Newton (1642-1727) het voorwoord tot de Philosophiae
Naturalis Principia Mathematica, versehenen in 1687,
nu precies 300 jaar geleden (afb. 3 en 4). Eén van de
‘nieuwe onderzoekers’ was juist één jaar voor Newtons
geboorte overleden, Newton bewonderde hem zeer,
Galileo Galilei (1564-1642). Ook hij waservan overtuigd
geweest dat ‘het boek der natuur in wiskundige tekens
geschreven is’. Grofweg omvatten de beide levens, van
Galilei en Newton, een période die de naam weten-
schappelijke revolutie gekregen heeft. Tussen hen stond
een derde virtuoos, René Descartes (1596-1650), voor
wie de wiskunde eveneens het meest verheven middel was
om de natuurverschijnselen te beschrijven, maar zijn
systeem was in de ogen van Newton niet alleen onjuist, hij
verafschuwde het.