
2. B. Picart (1673-1733), Ets van indiaan met pijp bij een tabaksplant
PLANTEN UIT DE KOLONIEN
Planten afkomstig uit Azie kwamen mee met de schepen van de
East India Company en de in 1602 opgerichte Nederlandse Ver-
enigde Oostindische Compagnie (VOC). Veel van de kennis vari
de plaatselijke flora was afkomstig van mensen die op handels-
posten van de VOC werkten. Zo verzamelde de op Ambon ge-
stationeerde koopman Georg Everhard Rumphi us (1627/8-
1702) onder andere schelpen en planten. Deze laatsten kwamen
terecht in het Amboinsche cruycLe boeck (Herbarium Amboinese).
Nicolaus Witsen beschreef in Plantae Javaicae de flora van Java;
Sepp & Zn. lieten een langlopende reeks het licht zien, getiteld
Flora Batava. De uit Utrecht afkomstige Hendrik Adriaan Van
Reede tot Drakestein (1636-91) was commandant van de VQC-
vestiging (1669) te Malabar, de toenmalige naam voor de west-
kust van India. Onder zijn leiding kwam de uit twaalf delen be-
staande Hortus M alabaricus {1640-78) to t stand.
Een ander voorbeeld van exotische flora, afkomstig uit een voor-
malige kolonie, is het werk van Maria Sybille Merian (164
1717). Hoewel haar boek de Surinaamse insecten als onderwerp
heeft, zijn de uit Suriname afkomstige planten en bloemen dominant
aanwezig.
DE LEERLINGEN VAN LINNAEUS
De toevloed van nieuwe soorten uit andere werelddelen stimu-
leerde de ontwikkeling van de ‘systematische plantkunde. Het
was van belang dat al deze planten, struiken en bomen in ¿¿n clas-
sificatiesysteem werden ondergebracht. De man die zo’n systeem
ontwierp was de Zweed Carl Linnaeus.
In Robert Thorntons The temple o f flora Staat
Linnaeus afgebeeld in zijn kostuum uit Lapland.
Het is een verwijzing naar zijn in 1732
ondernomen reis naar het hoge noorden. In ver-
gelijking met veel van zijn leerlingen was Linnaeus
een bescheiden reiziger. De Zweed liet lie-
ver voor zieh reizen; hij was de drijvende kracht
achter een wereldwijde jacht op specimina. Zijn
leerlingen reisden naär vaak afgelegen werelddelen
af; het waren ondernemingen die niet ge-
heel van persoonlijke risico’s gespeend waren.
Zo zwierf Johan Petter Falck tussen 1768 en
1774 door Rusland. Bij de kozakken maakte hij
melding van het gebruik van Canabis sativa,
wellicht een veeg teken want in het verre Kazan
raakte hij verslaafd aan de artificiele paradijzen
van de opiumroes en pleegde zelfmoord. O f
neem Peter Forskal (1732-1763), een van Linnaeus’
begaafdste pupillen. Hij ging via Malta
naar Egypte, en doolde door de Arabische we-
reld waar hij uiteindelijks stierf aan malaria. De
met hem meegereisde Carsten Niebuhr redde
zijn werk dat in 1775 verscheen onder de titel
Flora aegyptiaco-arabica. In de introductie legt
Forskal verband tussen onder andere klimaat en
bodemgesteldheid. In dit opzicht zal hij een voorloper blijken te
zijn van de door Alexander von Humboldt ontwikkelde theorie
over de ‘geografische verspreiding van de planten.
3. Kist voor het transport van de brood boom, uit: J. Ellis, A description of the
mangostan and breadfruit, Londen 1775.
r . - .f i . / u y s t i y <wrr / / i . %■<■«,/.
i>r any TAfciJi/vftom. ( «■'f-
4. Portret van Sir Joseph Banks (1743-1820).
Carl Peter Thunberg (1743-1828) was minder onfortuinlijk. Hij
verbleef drie jaar in Zuid-Afrika waar hij tochten naar het bin-
nenland ondernam en Nederlands leerde. In 1775 vertrok hij
n a a r Deshima, de handelspost van de Hollanders. Via Ceylon,
Batavia en Kaap de Goede Hoop keerde hij terug, en publiceerde
Flora japonica (1784) en Flora capensis (1807-1823). Zijn bevin-
dingen legde hij vast in Travels in Europe, Africa an d Asia (1793-
1795).
Peter Kalm (1715-1779) trok door Amerika op zoek naar plan-
ten voor zijn leermeester. Negentig door hem verzamelde soorten
uit de nieuwe wereld nam Linnaeus op in zijn Species Plantarum.
De Zweed eerde zijn discipel door een geslacht planten Kalmia te
noemen.
Anders Sparrman (1748-120) ging als botanist mee op James
Cooks tweede reis (1772-1775) naar de Pacific. Hij kwam in
Kaapstad aan boord van de Resolution als assistent van Johann
Reinhold Forster (1729-1798). Solander was op de eerste we-
reldreis van James Cook meegeweest; hij werkte nauw samen met
Sir Joseph Banks.
HET GROENE NETWERK VAN SIR JOSEPH BANKS
In een karikatuur, gepubliceerd in de Philosophical Transactions
van 1795 Staat een uit de Stille Oceaan afkomstige rups afgebeeld
die op het punt Staat te veränderen in een vlinder. Daaronder de
tekst: ‘This Insect first Crawld into notice among the Weeds &
Mud on the Banks o f the South Sea...’ De kop van dit ‘insekt’ is
afkomstig van Sir Joseph Banks (1743-1820).
Joseph Banks was een invloedrijke figuur; hij was beschermheer
van veel natuuronderzoekers en kunstenaars, en was ruim veertig
jaar president van de Royal Society. Als jongeman ging hij mee
1TEYLERS1