
iTEYLERSl
Terwijl Wybrand Hendriks ook een grote
interesse had voor buitenlandse tekenin-
gen en die van contemporaine kunste-
naars, beperkte de kastelijn die hem op-
volgde, Gerrit Jan Michaelis (1820-1856),
zieh tot 17de-eeuwse tekeningen. Hij
poogde bepaalde lacunes in de collectie
op te vullen, zoals blijkt uit zijn aankoop
van een aantal studies van Paulus Potter,
een kunstenaar van wie to t dan toe geen
bladen in de collectie aanwezig waren.
Bovendien lijkt hij geneigd te zijn geweest
unieke, ‘zeldzame’ bladen te bemächtigen,
zoals de Os in het Woud, een werk dat
bekend stond als de enige gekleurde teke-
ning van Adam Pynacker. Enkele toen als
uitzonderlijk beschouwde aankopen blij-
ken nu helaas kopieen te zijn, zoals een
schets van twee officieren door ‘Frans
Hals’, o f de twee portretten door ‘Rembrandt’,
nu toegeschreven aan Dirck
Santvoort.
Een grote Verdienste van Michaelis is ten-
slotte geweest dat hij in 1854 een inventa-
ris van de tekeningen samenstelde, overi-
gens samengesteld volgens de 18de-eeuwse
ordening van Hendriks.
Hendrik Jacobus Schölten (1863-1907)
had een grote belangstelling voor de uit-
breiding van de tekeningencollectie. On-
der invloed van de hernieuwde interesse
voor Rembrandt rond het midden van de
jaren zestig is een groot aantal aan hem
toegeschreven tekeningen aangekocht,
waaronder de Verloren Zoon en Geerije
Dircx, en andere bladen die later op naam
van zijn school zijn gezet, zoals de Stads-
w al m et Gracht (nu Ferdinand Bol).
Scholtens belang voor de collectie ligt ook
in het werk dat hij verzette om de collectie
te ontsluiten; hij verzorgde kunstbe-
schouwingen en organiseerde exposities
vanaf 1886 in de speciaal daartoe op-
nieuw ingerichte Aquarellenzaal. Zijn
Catalogue raisonné des dessins des écoles
française et hollandaise uit 1904 was to t de
publicatie van de nu uitgekomen catalo-
gus het belangrijkste referentiewerk ten
aanzien van de Nederlandse tekeningen.
Na Schölten zag Hendrik van Borssum
Buisman als kastelijn van 1913 to t 1951
kans de tekeningencollectie met hog
enige meesterwerken aan te vullen, zoals
de St. Albans van Rembrandt en de Kruis-
draging (afb. 4), nu toegeschreven aan
Willem Drost.
In de laatste decennia zijn slechts enkele
nieuwe aanwinsten voor de collectie
17de-eeuwse tekeningen gedaan, die
meestal een hiaat in de verzameling op-
vulden. De meest recente aanwinst is een
groep rood krijt schetsen, toegeschreven
aan Samuel van Hoogstraten en Nicolaes
Maes. Zij vormen een interessante aan-
vulling op de collectie, niet alleen omdat
zij het beeid rondom de groep van Rem-
brandtleerlingen verbreden, maar ook
omdat het schetsen zijn, een soort tekeningen
dat, zoals gezegd, in het verleden
maar zelden is aangekocht.
De tentoonstelling biedt een gevarieerd
overzicht van de Hollandse tekenkunst
van de eerste helft van de 17de eeuw. On-
derzoek voor de catalogus heeft ertoe ge-
leid dat een aantal werken aanvullende
toelichting en soms een nieuwe toeschrij-
ving kreeg. Genoemd zijn reeds de voor-
heen als ‘Rembrandt’ aangekochte bladen,
die in de huidige publiqatie worden
toegeschreven aan specifieke leerlingen
van zijn school, zoals Ferdinand Boi en
Willem Drost. Maar ook hebben tot nu
toe altijd anoniem gebleven werken een
‘naam’ gekregen, zoals D. Metius o f Herman
van Swanevelt. Een tekening De
Overtoom buiten Amsterdam, die tot nu
op naam van Claes van Wieringen staand,
wordt nu toegeschreven aan de weinig be-
kendè kunstenaar Jan de Wet (afb. 5).
Al met al geeft de tentoonstelling een
boeiend beeid van al het ‘meesterlijk gete-
kende’ dat er zoal achter de deuren van
Teylers Museum voor het oog van de be-
zoeker verborgen ligt. De publicatie van
deze eerste bestandscatalogus moge het
startsein zijn van een serie van grote ten-
toonstellingen waarin de gehele collectie
‘Oude Meesters’ voor het grote publiek
toegankelijk zal worden gemaakt.
Bij de tentoonstelling verschijnt het
boekje Meesterlijk Getekend waarin 26
topstukken nader worden toegelicht en in
kleur worden afgebeeld. I
5. Jan de Wet, Overtoom buiten Amsterdam (Teylers Museum, 021)
■ H B i l In het Boekenkabinet
van Teylers Museum is
van 25 januari tot en
met 25 mei een groot aantal hoogtepunten te
zien uit de botanische collectie van de natuurhis-
torische bibliotheek, die ongeveer 7000 banden
omvat. De selectie is gebaseerd op exotische
planten, struiken en bomen die door wetenschap-
pelijke expedities en individuele reizigers vanaf de
16de eeuw naar Europa werden meegenomen.
Veel van deze planten beoordeelde men op hun
nuttigheid (voedsel, specerijen en medicamen-
ten). De meeste exoten kwamen terecht in botanische
tuinen of prive-collecties. Naast boeken
over de flora in de Nederlandse kolonien wordt
onder andere werk getoond van leerlingen van
Linnaeus, de gebroeders Bauer en de Britse botanist
J.D. Hooker.
HET PLANTAARDIG BEWIND
Op het eerste gezicht is het plantaardig bewind er een van stil-
stand. Toch bewegen ook planten zieh, onder andere door de ver-
spreiding van hun zaad. Beroemde reizigers zijn de vrucht van de
kokospalm en de in Rumphius’ herbarium afgebeelde zeeboon.
Verpakt in een peul lean deze laatste soms duizenden kilometers
over zee afleggen.
Geografische verspreiding van planten, bomen en struiken vindt
niet alleen op natuurlijke wijze plaats, ook de mens heeft bijgedragen
tot de migratie van planten en zaden. Door de eerste ont-
dekkingsreizen kwamen nieuwe planten o f afbeeldingen en be-
schrijvingen van pas ontdekte soorten naar Europa. Zo leverde
het door Columbus ontdekte Amerika onder andere de cassave
(M anihot esculata), de cashewnoot (Anacardium occidental) en
de tabaksplant (Nicotiana tabacum) op.
Veel van de verzamelde planten overleefden de tochten naar het
thuisland niet. Het vraagstuk hoe planten en zaden te vervoeren
hield dan ook menigeen bezig. In 1770 schreefj.Ellis zijn Directions
fo r bringing over seeds an d plants (...), en pas in 1833 ont-
wierp N. Ward (1791-1868) de naar hem vernoemde ‘Wardian
case’, een glazen kist die zonlicht toeliet zodat tijdens de reis de
fotosynthese gewoon doorgang kon vinden.
Vöör Wards uitvinding was men vooral aangewezen op Illustratoren
en schilders die betreffende sporten afbeeldden en beschre-
ven. Meer dan welke wetenschappelijke discipline was de botanie
afhankelijk van de illustratie; deze verving het kwetsbare object
zelf. De waarde van goede illustraties was dan ook onontbeerlijk
voor identificatie, analyse en classificatie. Zo reisde de Franse
schilder Jacques le Moyne de Morgues in 1564 naar Florida om
de flora aldaar op het doek
vast te leggen.
Andere reizigers beschreven
in hun verslagen de plaatse-
lijke flora. De Italiaan Anto- •
nio Pigafetti maakte in zijn
verslag van Magalhäes’ reis
om de wereld (1519-22) ge-
wag van de Molukken o f Spe-
cerij-eilanden. Voor Nederland
was het werk van Clusius
-ook wel Charles de l’Escluse
(1526-1609) genoemd- van
belang. In zijn Exoticorum li-
bri decem (1605) was het äl
eerder door Clusius vertaalde
en van commentaar voor-
ziene werk van de Portügezen
Da Orta (1501-1568) en
Christobal Acosta (1525-
1594) opgenomen. Het boek
was een voorafschaduwing
van de wetenschappelijke en
commerciele betrokkenheid
van de Hollanders ten aanzien
van de flora van Azie.
1. Aquarel van Erythrina
orientalis uit:
Album Plantae Javanicae
van Nicolaes Witsen
(1641-1717).