HEERLIJKHEID BA AR.
n iK U K l l lH (1562—?)
Onder de munten van Willem, lieer van Batenbnrg, werden door Yerkade en v. d.
Chijs (1) opgenomen twee daalders van een, met de overige munten van Batenburg nog
al zeer verscbillend uiterlijk. Niet alleen tocb komt daarop geen naam van muntheer
voor (dit heefb ook op enkele’ ontwijffelbaar Batenburgsehe munten plaats) (2), maar men
ziet daarop een borstbeeld aangeduid als dat van den heiligen Ludgerus, welke heilige
onbekend is in de Batenburgsehe numismatiek. Victor was aldaar de geliefde patroon
die men, hetzij staande met zwaard en banier (3), hetzij en buste (4) voorstelde. Waar
men de Nijmeegsche munten conterfeite, behield men Stefanus (5). De gravure en het
gehalte zijn voorts veel sleehter dan van eenige Batenburgsehe munt, de grove fout op
die daalders LVDEBVS voor LVDGrERVS komt op alle varieteiten voor, dus schijnt mij
toe opzettelijk te zijn geschied. Een en ander maakt zeer den indruk, geschied te
zijn op last, of in naam van een’ nieuweling in het talrijke geslacht dier Baronnen in
de 16de eeuw, die in den muntslag een bron van voordeel zochten, meer nog dan een
bewijs hunner hooge waardigheid.
Mij komt het dus hoogstwaarschijnlijk voor, dat men hier niet heeft te denken aan
Willem, heer van Batenburg, wiens voorvaderen eeuwen lang ongestoord munt hadden
geslagen, maar aan een’ heer van de Baronnie Baar, en wel aan heer Diederik.
In het jaar 1562 verkocht Lamoraal, graaf van Egmond (6) de Bannerie, het slot en
de Heerlijkheid van Baar, met Lathem, de tollen op den Rhijn en den IJssel, de landtol
buiten Arnhem, en het huis van Baar binnen Arnhem, voor / 74000 aan Diederik van
Bronkhorst, heer van Batenburg (7).
Voor zijn eerzuchtig karakter, waardoor hij geprikkeld kan geworden zijn ook het
muntregt te bekomen, vind ik een sterk bewijs in de omstandigheid dat hij in 1570
eene deductie bp het hof inleverde, waarin hij trachtte te betoogen dat hem den voorrang
toekwam boven alle andere Bannerheeren. Hij ontving hierop geen antwoord. Nog vind
(4) P. Yerkade, Muntboek. Schiedam 1848, pi. 35 N°. 4 ; P. 0 . v. d. Chijs, de Munten der Heeren en
Steden van Gelderland; Haarlem 1853, pi. 14 N°. 46 en 47.
(2) Zie v. d. Chijs a. b., pi. 9 N°. 1 , 2 , 6 en 7 enz.
(3) Zie v. d. Chijs, pi. 12.
(4) Zie deze Bijdragen, pi. 2 N°. 3.
(5) Zie v. d. Chijs, pi. 9 N°. 1 en 2.
(6) In 1568 op last van Alva te Brussel onthoofd.
(7) Van Spaen, Inleiding tot de Historie van Gelderland, l ate Dl. bl. 399.